
Toekomst van ontwikkelingsorganisaties: Waar is de einzelgänger?
De discussie over de toekomst van het maatschappelijk middenveld en de relatie tussen overheid en ngo’s is gestart. Vandaag de eerste discussiebijdrage van Elisabeth van der Steenhoven, directeur van WO=MEN, Dutch Genderplatform. In het debat mag één zaak niet over het hoofd worden gezien, vindt ze: de positie van de einzelgänger. Juist individuen die niet aan een organisatie gebonden zijn maken vaak het verschil.
Op 14 december vond de sprankelende aftrap plaats van het debat over de toekomst van het maatschappelijk middenveld. Of preciezer gezegd: hoe het maatschappelijk middenveld zich in de toekomst tot de overheid dient te verhouden.
In een bomvolle zaal werd er met elan gedebatteerd. ‘De overheid en ngo’s moeten weer op zoek naar complementariteit, zoals de gezamenlijke strijd voor internetvrijheid’, aldus Manuela Monteiro (Hivos). Terecht onderstreepten René Grotenhuis (Cordaid) en Danielle Hirsch (Both Ends) dat de legitimiteit van ngo’s voortkomt uit de kwaliteit van hun werk. En Bram van Ojik (ministerie van Buitenlandse Zaken) stelde dapper dat ngo’s ook gebaat zijn bij politieke steun.
Een puike opmaat voor een verdere discussie, samen met Buitenlandse Zaken (BuZa). Tegelijkertijd bekroop mij in toenemende mate het ongemakkelijke gevoel dat een cruciale actor bij deze discussie over het hoofd wordt gezien: het individu.
Waar is de éénpitter?
Het individu, de éénpitter, de einzelgänger is niet aan een bepaalde organisatie verbonden. Een professional die overdag commercieel actief is, maar zich wel verbonden voelt met de rest van de wereld. En die in géén geval acceptgirodonor wil worden of een ‘eigen’ particulier initiatief (pi) wil starten.
Deze groeiende groep mensen is goed voor een flink deel van de verandering binnen internationale samenwerking, maar wordt juist door het ontbreken van een organisatiegraad over het hoofd gezien. Niet verrassend hetzelfde probleem als zzp’ers bij een reguliere vakbond en de SER.
In de afgelopen jaren viel op hoezeer individuen met een verfrissend enthousiasme hebben bijgedragen aan ontwikkelingssamenwerking en de reflectie hierover. Juist omdat zij niet werden gehinderd door MFS-logframes en starre themaindelingen waren zij vaak degene die voor out of the box oplossingen zorgden. Hierbij denk ik aan voorbeelden als Jolein Baidenmann, een eigenzinnige mover & shaker die per se niet bij een ngo of de overheid wil werken, maar zich wel inzet voor een rechtvaardige wereld.
Of Bas van Bergijk die werkt voor een luchtvaartmaatschappij en betrokken is bij ontwikkelingssamenwerking. Maar Bas wil niet als donor of als BuZa dan wel ngo-medewerker eindigen. Hij kijkt met een verfrissende blik naar mondiale vraagstukken. Een laatste voorbeeld is Carolien Kernkamp, een professional die niet in een verstikkend korset van MFS-regels wil worden opgesloten, maar vanuit haar individuele kracht uiteenlopende partijen verbindt. En doordat zij snel kan schakelen en niet verstrikt is in een hiërarchisch of administratief web weet zij ook individuele ‘impact investors’ aan te spreken voor fikse investeringen in ontwikkelingslanden.
Horen de éénpitters thuis in een discussie over het maatschappelijk middenveld? Wellicht niet. De definitie van het maatschappelijk middenveld gaat uit van georganiseerde verbanden. Maar als zij geen onderdeel zijn van onze reflectie, dan voeren wij domweg de verkeerde discussie. Zie de Arabische omwenteling waarin elk individu een mini-perscentrum werd, zie de hoeveelheid mails van ‘individuen’ die ngo’s en BuZa elke dag ontvangen. Iedereen refereert immers terecht aan de meerwaarde van samenwerking tussen ngo’s, bedrijven en kennisinstellingen. Vaak zijn individuen de lijm die deze fragiele constructie bijeenhouden. In het Zuiden is de samenwerking tussen lokale organisaties, betrokken individuen (een leraar en een onderneemster) en bedrijven mede dankzij Noordelijke ngo’s goed op gang gekomen. Zoals René Grotenhuis treffend beschrijft: Global Communities for Change. In het Noorden blijft het voor ons allen nog zoeken hoe wij ons tot de ‘bevlogen éénpitters’ verhouden. Immers: als zij géén pi zijn, als ze niet een ‘ambassadeur’ zijn voor een bestaande organisatie, als het individu géén subsidie ontvangt dan is het opstarten van een dialoog (te midden van de dagelijkse hectiek) geen sinecure.
Toch zijn juist dergelijke asymmetrische samenwerkingsverbanden tussen Zuid & Noord inclusief de éénpitters aan beide kanten- van belang in het denken over een toekomstige os. Ngo’s hebben in de afgelopen jaren laten zien wat voor een innovatieve allianties worden aangegaan in Zuid en Noord. Mooi als het brede palet wordt weerspiegeld in dit debat.
Hallo BuZa, luiken open?
Terecht stelt Buitenlandse Zaken dat spelers als ngo’s, individuen en kenniscentra andere rollen, expertise en taken hebben dan het ministerie. Het zal van alle kanten lef vergen om de volgende stap te zetten: eerlijk te zijn over fouten en van elkaar te leren. De politieke druk zal het beslist niet eenvoudiger maken en tegelijkertijd leert de ervaring [2] dat alleen openheid over bloopers uiteindelijk bijdraagt aan een verhoogde publieke steun voor internationale samenwerking.
Ook hier een pleidooi voor een brede dialoog tussen de overheid en niet-gouvernementele actoren. En dit is minder gratuit of vanzelfsprekend dan het lijkt. In de praktijk moeten ngo’s of kenniscentra vaak redelijk acrobatische toeren uithalen om in een vroegtijdig stadium bij discussies te worden betrokken. Op eenzelfde manier wordt BuZa vaak met een ‘fait accompli’ geconfronteerd – niet per se het voorbeeld van innovatief partnerschap.
Maar als doorwinterde ontwikkelingsorganisaties al moeite hebben om hun stem te laten horen – hoe zit het dan met de individuen, de éénpitters? Hoe groot is de kans dat juist de dwarse, onorthodoxe geluiden worden gehoord die niet worden gehinderd door thematische of geografische versplintering? Of zullen ze van de ene directie naar de andere moeten dolen met de boodschap dat ‘ze niet helemaal in het plaatje passen – helaas’. En na een derde vruchteloos gesprek eieren voor hun geld kiezen.
Dit is met name van belang, omdat het ministerie in de toekomst zich niet alleen wil richten op een financiële relatie. Maar ze willen nog meer aandacht besteden aan (wederzijdse) kennisoverdracht. Juist dan moeten individuen, diasporaorganisaties en kennisinstellingen niet worden gezien als een handig gratis executief van BuZa. Het ministerie moet ze als autonome kracht consulteren voordat het hele beleid in kannen en kruiken is en ze moeten op een open manier worden gestimuleerd om samen met BuZa een bijdrage te leveren. Soms kunnen individuen via inventieve kanalen zelfs over meer budget dan een thema of landendirectie beschikken.
Is werken met individuen lastig of uitdagend? Ja, zonder meer. Het WO=MEN netwerk is energiek op zoek naar manieren hoe de heterogene samenstelling aan leden, individuen, bedrijven, ontwikkelingsorganisaties en kenniscentra elkaar verder kunnen versterken (gratis adviezen zijn welkom). Juist omdat dit breed palet aan actoren een cruciale rol speelt binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Zij zijn onderdeel van een fijnmazig Zuid-Noordnetwerk die verschillende taken vervult; variërend van politieke campagnes tegen onrechtvaardigheid tot economische ontwikkeling. Jan Gruiters heeft een mooie indeling gemaakt van de verschillende rollen van ontwikkelingsorganisaties en vooral ook de criteria om dit op een zinvolle manier te doen.
Lessons learned uit EU
Tot slot, lessons learned uit de EU. De ontwikkelingstak van de Europese Commissie besloot in 2004 om te ‘decentraliseren’. Dit gebeurde mede op instigatie van Noordelijke ontwikkelingsorganisaties die de (ijdele) hoop hadden dat er zo meer geld naar lokale organisaties zou gaan. Ook werd gedacht dat de EU beter zicht zou krijgen op de problematiek van de landen en haar beleid zou aanpassen-te beginnen met het landbouwbeleid.
Het effect van de decentralisatie is nu dat kleine Zuidelijke ngo’s achter het net vissen, omdat zij niet aan de zware financiële en organisatorische criteria voldoen. Het tweede effect is dat kritische organisaties geen geld meer krijgen. De EU-delegatie wil problemen met de lokale overheid voorkomen. Goed om in ons achterhoofd te houden bij de verdere discussie over de toekomst van os. Dit laat onverlet dat een intensievere en meer rechtstreeks dialoog tussen de overheid in het Noorden en activisten, ngo’s en bedrijven in het zuiden van cruciaal belang is.
Het is dus goed om gezamenlijk na te denken over de rol van het maatschappelijk middenveld: samen met ngo’s, jongeren, Buitenlandse Zaken (en bijvoorbeeld andere departementen als Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) en individuen.