
Bikkelend voor een trouwe achterban de toekomst tegemoet
In de aanloop naar het debat op 14 december over de toekomst van het maatschappelijk middenveld, spreekt Vice Versa met stichting Woord en Daad. Hoe kunnen ontwikkelingsorganisaties vanaf 2015 relevante spelers blijven? Rina Molenaar, manager communicatie en fondsen, is open over hun visie op de toekomst. ‘Verbinding is ons kernwoord, we moeten meebewegen door verbindingen te leggen buiten de OS-sector met nieuwe, belangrijke spelers. Hier én over grenzen.’
Vice Versa publiceerde enkele weken geleden een interview met Cordaid directeur René Grotenhuis over zijn nota ‘Sociaal ondernemen en strategisch investeren’, waarin hij naar alternatieve manieren zoekt om Cordaid in de toekomst te financieren. De ontwikkelingssector reageerde verdeeld op zijn plannen. Hoe ziet stichting Woord en Daad de toekomst van ontwikkelingsorganisaties na afloop van het medefinancieringsstelsel (MFS)? Komt er een MFS-3 of moeten ngo’s meer investeren in sociaal ondernemerschap? Moeten zij meer waarde gaan hechten aan hun eigen achterban of op een andere manier het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking vergroten?
Maken jullie deel uit van het medefinancieringsstelsel?
‘Ja, maar wij zijn wel een beetje een vreemde eend in de bijt. Wij voeren een beleid waarbij we zeventig procent van onze inkomsten vanuit de achterban krijgen. Dat wil zeggen dat we onder meer donaties van kerken, particulieren, bedrijven en vermogensfondsen krijgen. De overige dertig procent zijn subsidies van bijvoorbeeld de EU, US Aid en dus MFS. De subsidie uit het MFS vormt 17 procent van onze totale inkomsten. Stel dat die laatste weg zou vallen, dan gaan we daar als organisatie niet door ten onder. Daar hebben we bewust voor gekozen, omdat we het belangrijk vinden dat je als organisatie geworteld bent in de maatschappij en in je achterban.’
‘Door strikt te sturen op dat percentage, betekent dat we eerst in onze achterban moeten groeien voordat er meer ruimte komt voor andere geldstromen. Dat heeft niet alleen met geld te maken, maar ook met de vrijheid om in interactie met de achterban onze eigen keuzes te maken. Doordat we zo’n duidelijke achterban hebben, weet je door deze wijze van sturen ook dat het draagvlak groot is. De achterban herkent zich echt in Woord en Daad en wij zeggen ook altijd dat we de stem zijn van onze achterban. Dat geldt ook omgekeerd. Wij zien onszelf ook als stem van het Zuiden naar onze achterban. Steeds meer zien wij een rol als makelaar voor ons weggelegd. Wij proberen meer en meer een verbinding te vormen tussen Noord en Zuid, Zuid en Noord maar ook tussen Zuid en Zuid. We willen partners met elkaar in contact brengen, en daar kunnen we het geld van MFS goed voor gebruiken. Maar we leveren ons er niet aan uit. Dat hebben we nooit gedaan en zullen we ook nooit doen.’
Dat is dan wel een andere rol dan een aantal jaren geleden. Een rol als makelaar past meer bij de nieuwe hulparchitectuur dan de klassieke hulparchitectuur.
‘Ja, die makelaarsfunctie vervullen wij onder meer door samen te werken met bedrijven. Dat doen we al sinds 2000 en we zijn in toenemende mate het belang van die rol gaan inzien. Wat je merkt is dat bedrijven veel kennis hebben, maar ook kapitaal dat ze graag inzetten. Niet alleen hier, maar ook in ontwikkelingslanden proberen we bedrijven met elkaar in contact te brengen. Per 1 januari vernieuwen we het al langer bestaande vehicle PSI (Poverty Share Investment) door het beter op die rol in te richten. Deze entiteit kan bijvoorbeeld zakelijke investeringen en leningen met ondernemers aangaan. We kiezen er bewust voor om dit in een andere entiteit te doen. Vanuit onze missie en visie van Woord en Daad. Om zo traditionele sociale interventies inclusief te verbinden met bijvoorbeeld investeringen.’
‘Twee jaar geleden zijn we gestart met het werken met allianties in het Zuiden. We werken dus niet meer via een-op-een relaties, maar via een netwerk. Daardoor kijken we veel meer naar hoe partners met elkaar werken in hun regio en welke kennis en capaciteit daarvoor nodig is. Daarbij speelt nadrukkelijk ook de aanwezige kennis in het netwerk zelf een rol. Ook kijken we hoe we aan beleidsbeïnvloeding kunnen doen en daarnaast het netwerk sterker kunnen maken. Daaropvolgend gaan we in plaats van ‘het brengen van de zak met geld’ uit van een meer gelijkwaardige relatie met de partners door samen na te denken hoe er een grotere ontwikkelingsimpact bereikt kan worden. We zijn er nog niet helemaal, wat betreft de nieuwe hulparchitectuur.’
‘Trouwens, we vinden ook dat je heel erg uit moet kijken om oude architectuur zomaar in te ruilen. Als je wilt verbinden heb je aan twee kanten betrokken mensen nodig die ieder op hun eigen manier betrokkenheid op elkaar kunnen uiten. En zolang wij welvarender zijn dan de rest van de wereld, is geld voor armoedebestrijding een van de manieren om betrokkenheid op en bij de ander te uiten. Directe armoedebestrijding blijft de komende decennia hoe dan ook een rol spelen. Maar niet meer via subsidies. Wel door betrokken mensen.’
Dat zijn behoorlijke veranderingen ten opzichte van de eerdere vormen van armoedebestrijding. Is jullie achterban het eens met deze nieuwe rol?
‘Op deze manier kunnen we het contact met het bedrijfsleven behouden, naast dat we in programma’s investeren zoals basisvoorzieningen en onderwijs. Je ziet dat de overheid de nadruk legt op het bedrijfsleven, maar wij vinden dat er niet alleen maar naar de bedrijven gekeken moet worden. We moeten de link met bijvoorbeeld onderwijs en vakonderwijs niet uit het oog verliezen. Het WRR- rapport stelt ergens dat niet onomstotelijk kan worden aangetoond dat investeren in onderwijs bijdraagt aan economische ontwikkeling van een land. Dat is waar. Maar voor ons is het wél duidelijk dat vraaggestuurd onderwijs dat aansluit op de markt, die bijdrage wel levert. Dus wat ons betreft stoppen we niet met onderwijs maar verbinden we onderwijs met de markt. PSI kan ons op dat punt scherp houden.’
‘Dat dragen we ook uit naar onze achterban. Vanuit onze achterban hebben we verschillende klankbordgroepen, die vier keer per jaar bij ons op kantoor komen om samen te kijken hoe we verder gaan. Zij hebben vaak een andere blik op ontwikkelingssamenwerking. Het contact met de achterban is belangrijk, aangezien zij zeventig procent van onze inkomsten vormen. Daarnaast houden zij Woord en Daad scherp en dragen zij vaak nieuwe ideeën aan. Je zou het kunnen samenvatten met de grondhouding dat we ons graag scherp laten houden. Door alle betrokkenen. Dat is het leuke aan ons werk.’
Andere grote organisaties, bijvoorbeeld Hivos, hebben misschien wel helemaal niet zo’n trouwe achterban als Woord en Daad. Waar moeten zij op terugvallen als de overheidssubsidie verminderd wordt?
‘Ik vind het een hele lastige vraag, ik geloof namelijk niet in blauwdrukken. Organisaties moeten vooral gaan kijken wie ze zijn. Wat is hun identiteit en wie worden er precies vertegenwoordigd? Wat is het bestaansrecht van de organisatie? Daar speelt de achterban soms een rol in. Deze moet echter zeker niet gezien worden als melkkoe die alleen maar geeft. Als jij jezelf als makelaar opstelt en verbindingen legt, dan weet je ook dat je een bepaalde doelgroep aanspreekt en ook geworteld bent in het maatschappelijk middenveld. Vind dus diegenen wiens stem je vertegenwoordigt en zorg dat zij hun steentje willen bijdragen aan een betere wereld. Luister naar je achterban, maar ga ook een scherpe dialoog aan en durf je bovendien kwetsbaar op te stellen. Ook mislukkingen moet je durven laten zien’
‘Meerdere lijntjes uitzetten werkt ook goed. Zet niet alles in op één paard. Probeer samen met verschillende spelers je missie gestalte te geven. Lever je niet uit aan bijvoorbeeld alleen de overheid. Wij hadden vroeger partners die alleen afhankelijk waren van Woord en Daad. Als wij dus zouden omvallen, zouden zij ook omvallen. Dus hebben wij ze gestimuleerd om ook lokaal fondsen te werven. Dat leidt ook gelijk tot veel spannender en gezondere verhoudingen.’
Wat vindt Woord en Daad eigenlijk van het medefinancieringsstelsel?
‘Een van de positieve punten van het stelsel is dat je gedwongen wordt om in de spiegel te kijken en jouw toegevoegde waarde te vinden. Door de subsidie word je op scherp gezet door bepaalde regelgeving. Je gaat je afvragen wat je als organisatie wil en zoekt dan binnen MFS naar bepaalde ruimte. Woord en Daad moet wel zichzelf blijven. Wij zoeken dus de ruimte en de dialoog met de overheid.’
‘Zo zijn we niet blij met de focus op kwantiteit in plaats van kwaliteit. Bepaalde gedragsveranderingen zijn bijvoorbeeld niet te meten. Het is in ieder geval wel goed om in dialoog te zijn met de overheid. Je wordt tegelijkertijd gestimuleerd om samen te werken met andere actoren. Het is een soort donorcoördinatie want je gaat met andere actoren op zoek naar complementariteit. MFS stimuleert daarnaast om geld uit te geven aan kennis delen, capaciteitsopbouw en beleidsbeïnvloeding.’
‘Handig aan MFS is verder dat we aan de achterban kunnen laten zien wat we met het geld doen, en dan kunnen vragen of zij ook bereid zijn om daar in de toekomst in te investeren. Daar zijn we nog lang niet, maar in ieder geval wel op de goede weg om onze achterban te laten zien dat het ook nut heeft om op overheidsniveau ontwikkelingsgeld te investeren. Dat is natuurlijk wel iets anders dan een schooltje bouwen. We houden er rekening mee dat MFS wel eens kon stoppen na 2015, maar dan willen we niet stoppen met professionalisering. Ik ben wel blij dat ik nog een paar jaar heb om dat uit te leggen aan de achterban en andere subsidieverstrekkers.’
Zien jullie dan ook wat in een MFS-3?
‘Als MFS-3 past in een echt vernieuwde visie op internationale samenwerking, dan zien we er zeker wat in. Dat vraagt heel wat aanpassing aan de kant van het maatschappelijk middenveld. Want die moet die rol dan ook kunnen spelen. Als Woord en Daad gaan we die uitdaging zeker aan. Het betekent bijvoorbeeld aan de kant van de ngo’s het definitieve afscheid van de gedachte dat alleen subsidie je organisatie in stand kan houden. Linksom of rechtsom verlamt dat een zelfbewuste dialoog met de overheid.’
‘Het betekent ook een ander gebruik van subsidie. Bijvoorbeeld meer een katalysator van private en innovatieve initiatieven. Maar dat gezegd hebbend betekent dat ook een grondige verandering aan de kant van de overheid. De debatten in het parlement rond internationale samenwerking zitten nu vanuit VBTB (van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording, red.) op een dichtgetimmerde besteding waarin de facto geen enkele ruimte is voor innovatie en katalyseren. Het parlement zal dan echt op een andere manier het debat over subsidie moeten gaan voeren, anders loopt het op niets uit en verspeelt de overheid haar invloed in een uiteindelijk heel effectief kanaal. Dat lijkt me niet verstandig. Het lijkt me goed dat we daar snel het debat over beginnen. Niet alleen met de staatssecretaris, maar ook met de Kamer.’
Er zit een flinke papierwinkel vast aan het MFS, is het dan die 17 procent wel waard?
‘Klopt, maar wij geven dat een plek binnen de organisatie. Het is een papierwinkel, maar dit wordt binnen Woord en Daad zo ingericht, dat alle papieren die we opstellen niet alleen de verantwoording vormen voor MFS, maar ook voor bijvoorbeeld de EU, US Aid, bedrijven en vermogensfondsen. We hebben er dus een integraal systeem van gemaakt. Veel klachten kun je ondervangen door efficiënt je bedrijfsprocessen in te richten. Ik hoor eerlijk gezegd collega’s niet klagen. ’
Vinden jullie het de verantwoordelijkheid van de overheid om ngo’s te subsidiëren?
‘Daar kan ik niet ja of nee op zeggen. Wij zien het wel als de verantwoordelijkheid van de overheid om de meest effectieve kanalen te vinden om geld in te zetten. Ik denk dat als je je geld langs diverse kanalen inzet, ja dan ook meer mensen van verschillende lagen bereikt. Een ngo bereikt een andere doelgroep dan een bedrijf, dus moet het geld over verschillende actoren ingezet worden. Ik vind het wel terecht dat de overheid ngo’s vraagt om aan te tonen dat ze effectief zijn. Mocht dat niet zo zijn, dan zou zo’n organisatie ook geen subsidie moeten krijgen.’
Wat voor visie hoopt u dat het ministerie volgende week woensdag op het debat over de toekomst van het maatschappelijk middenveld gaat presenteren?
‘Het zou mooi zijn als in het discussiestuk de verschillende actoren van het maatschappelijk middenveld geschetst zouden worden, om zo via verschillende kanalen OS geld in te zetten. Beleidsmatig is er het gevaar dat Nederland zich exclusief gaat richten op het bedrijfsleven, terwijl er ook andere verbindende ingangen nodig zijn om impact te hebben in het veld. Bij Woord en Daad geloven we dat zowel investeren in bedrijfsleven en handel, maar ook sociale interventies nodig zijn om impact te hebben. Maatschappelijke organisaties moeten daarnaast ingebed zijn in de maatschappij. In MFS-2 is daar al op gehamerd, zo moet een bepaald percentage eigen bijdrage zijn.’
Dan zitten jullie wel in een luxe positie met jullie trouwe achterban. Is dat voor andere organisaties niet veel lastiger?
‘Ja dat is helemaal waar. Aan de andere kant moeten we wel bikkelen voor die trouwe achterban. Sommige mensen denken dat we daar geen moeite voor hoeven doen, maar dat is dus niet zo. Wij gaan het land in om te praten met mensen, maar ook om te luisteren wat zij willen. Door de dialoog aan te gaan kunnen we verbindingen leggen. Ik denk dat als je het uiteindelijk wil redden, je toch een groep nodig hebt die je vertegenwoordigt. Voor ons is het nu wel makkelijker praten dus, als het gaat om het bepaalde percentage eigen bijdrage, maar het is ook keihard werken.’
In Busan werd geconstateerd dat ontwikkelingsgeld nog maar 13 procent uitmaakt van de buitenlandse investeringen in ontwikkelingslanden ten opzichte van 70 procent in 1969. Worden ngo’s steeds minder belangrijk? En hoe kunnen ngo’s ook in de toekomst relevant blijven?
‘Ik denk dat het eraan ligt hoe je je verhoudt tot de rest en in hoeverre je wil meebewegen met de ontwikkelingen om je heen. Als jij een belangrijke speler wil zijn, moet je ook verbindingen leggen buiten de OS sector. Dit betekent dat je breder moet kijken dan alleen ontwikkelingssamenwerking. Laat je inspireren. Samenwerken met bedrijven is niet de makkelijkste weg, maar zij kunnen je laten zien hoe het anders en soms effectiever kan.’