
Voedselzekerheidsbrief van Knapen en Bleker stelt bedrijven in plaats van boeren centraal
Het lange wachten op de uitwerking van het voedselzekerheidsbeleid is niet voor niets geweest, stellen Paul van den Berg en Dicky de Morrée van Cordaid. Er ligt nu in ieder geval een brief die wat meer helderheid schept over de richting die de regering wil inslaan. Het is echter de vraag of deze richting de kleine producenten daadwerkelijk verder gaat helpen. Zolang niet boeren en boerinnen centraal staan in het beleid, maar (Nederlandse) bedrijven, en zolang een beleid gericht op productiviteit zonder oog voor de politieke context prevaleert, houden ze vraagtekens bij de beoogde effectiviteit.
Door Paul van den Berg en Dicky de Morrée
Op 24 oktober jl. stuurden de staatssecretarissen Knapen en Bleker de brief ‘Uitwerking voedselzekerheidbeleid’ naar de Tweede Kamer. Het kamerdebat ‘Landbouw in Ontwikkelingslanden’ is al verschillende keren uitgesteld door late toezending van stukken aan het parlement. Zo ook het geplande debat op 27 oktober. De nieuwe datum is nu 17 november. Afwachten is of het dan wel zal doorgaan. Immers, in de week erna zal weer over deze problematiek worden gesproken in het kader van het wetgevingsoverleg ontwikkelingssamenwerking. Tegelijkertijd verdient dit belangrijke onderwerp absoluut een separate parlementaire behandeling
Veel hoger budget, maar waar is de politiek?
Wij juichen het toe dat dit kabinet voedselzekerheid als één van haar prioriteitsthema’s heeft gekozen. Dit vertaalt zich concreet in een forse financiële intensivering in de komende jaren. Het totale budget (ondergebracht onder begrotingsartikel 4.1) zal gaan stijgen van 160 miljoen nu naar 435 miljoen in 2015. Daarmee is het een van de snelst stijgende begrotingsposten. Deze gelden worden besteed aan vier pijlers: duurzame voedselproductie, aanpakken van ondervoeding, efficiëntere markten en verbeterd ondernemingsklimaat.
De regering lijkt voedselzekerheid tot een productiegedreven thema te reduceren: meer productie in combinatie met aandacht voor een goed en gevarieerd dieet leidt per definitie tot minder honger, zo luidt het credo. Wij verschillen hierover duidelijk van mening, zonder overigens het belang van betere voeding en efficiëntere productie te willen bagatelliseren.
Voedselproblematiek is naar onze mening bij uitstek – naast een technologische en economische kwestie gericht op productiviteitsverhoging en betere marktwerking – een politiek thema. In haar onlangs uitgebrachte 2011 Global Hunger Index noemt IFPRI de grote prijsstijgingen van de afgelopen jaren en de enorme prijsvolatiliteit als belangrijke oorzaken voor de voortdurende honger en armoede in de wereld. Daarnaast geldt voor een aantal landen zoals DRC, Burundi en Ivoorkust dat de hongersituatie is verslechterd als gevolg van conflict en politieke instabiliteit. Dit zijn politieke problemen die om politieke oplossingen vragen. De oplossingen waar IFPRI voor pleit zijn dan ook ondermeer maatregelen om het gebruik van voedselgewassen als biobrandstof terug te dringen, beleid gericht op het omgaan met de gevolgen van klimaatverandering en extreme weersituaties, het opbouwen van internationale voedselreserves en regulering van de termijnmarkt voor agrarische grondstoffen om voedselspeculatie tegen te gaan.
Schaarste aan land en hulpbronnen, vraag naar biobrandstoffen, klimaatverandering, landgrabbing, enabling environment voor water en milieu, biodiversiteit: het wordt allemaal wel aangestipt in de brief. Het antwoord op de vraag hóe dit moet gebeuren wijkt duidelijk af van de 2011 Global Hunger Index: Nederland zoekt de oplossing in het steunen van enkele topsectoren en kennisinstellingen (lees: Nederlandse kennisinstellingen). Dit terwijl deze thema’s juist om een politieke oplossing vragen, waarbij overheden en maatschappelijke organisaties een sleutelrol kunnen en moeten spelen. Hoe vertalen de motie-Ferrier over duurzaamheid en de uitkomsten van de door Nederland georganiseerde internationale conferentie Down-2-Earth over landbouw, voedselzekerheid en klimaat zich in concreet beleid?
Samenvattend. De titel van het artikel van Selma Zijlstra op deze site vat onze voornaamste kritiek op de notitie van Knapen en Bleker adequaat samen: ‘politieke kant van voedselprobleem verwaarloosd in voedselzekerheidsbrief’.
Voedselprijzen
Hoge voedselprijzen worden genoemd als een kans en als gunstig voor kleine producenten. Dat is maar zeer beperkt waar. De prijs is hoog, maar ook sterk schommelend (vanwege “prijsvolatiliteit” en prijsspeculatie). Dit zorgt ervoor dat kleine boeren het een te groot risico vinden om veel te investeren. Daardoor kunnen ze niet optimaal profiteren van de hoge prijzen. Verder zetten de hoge prijzen de concurrentie met grote bedrijven op scherp. Zonder hoge prijzen zou er bijvoorbeeld minder land grabbing zijn en zouden minder kleine boeren van hun land worden verjaagd.
De hoge prijzen worden mede veroorzaakt door de toename van biobrandstoffen (die hoofdzakelijk door grote bedrijven / op plantages worden geteeld). De antwoorden van de Nederlandse regering op de kamervragen over prijsvolatiliteit, over land grabbing (er is wel antwoord gekomen op kamervragen naar aanleiding van een Oxfam rapport, ongeveer 2 weken geleden) en over biobrandstoffen (in een plenair debat in de Tweede Kamer in de eerste helft van dit jaar besproken) ontbreken in deze voedselbrief. Daardoor ontstaat het gevoel van een los eind op een cruciaal thema binnen het voedselzekerheidsbeleid. Het onderwerp voedselprijzen zou eigenlijk in een aparte vervolgbrief verder moeten worden geduid en in beleid vertaald.
Kleine producenten centraal
Het kabinet laat in het midden op welke producenten zij haar pijlen gaat richten bij haar inzet voor een toename van duurzame voedselproductie en efficiëntere markten. Internationaal is er een groeiende consensus dat investeringen in de landbouw omhoog moeten en dan vooral in de kleinschalige landbouw. Zo beveelt IFPRI in het hierboven genoemde rapport aan te investeren in kleine boeren, in het bijzonder vrouwen, en duurzame en klimaatbestendige landbouw. Het stelt dat “In view of the ongoing overuse of natural resources, land degradation, and the effects of climate change, the introduction of locally adapted agricultural approaches that are resilient to climate change is vital.”
Naar onze mening moeten kleine boeren en boerinnen centraal staan in het Nederlandse voedselzekerheidsbeleid. Zij zouden moeten worden ondersteund bij het versterken van hun positie ten opzichte van handelaars, verwerkende bedrijven en andere spelers in de ketens waarin zij actief zijn. Voor veel kleine boerenondernemers is internationale handel niet aan de orde. Voor hen gaat het om aansluiting op de vraag op lokale en regionale markten, die een prikkel vormen voor hen om te investeren in economisch en ecologisch duurzame voedselproductie. Waar het gaat om landbouwketens, hinkt de brief echter op twee gedachten en lijkt wel door twee verschillende personen te zijn geschreven. Degene die analyseert vindt dat de sleutel voor de voedselzekerheidsproblematiek ligt in de lokale en regionale ketens. De persoon die over het geld gaat vindt echter dat de middelen naar het Nederlandse bedrijfsleven en internationale ketens moet gaan.
Wat betreft de rol van het bedrijfsleven in het voedselzekerheidbeleid sluiten wij ons ook aan bij het WRR rapport Minder Pretentie, Meer Ambitie waar het de rol van het lokale Midden- en Kleinbedrijf in ontwikkeling onderstreept. Dit betekent natuurlijk niet, dat het Nederlandse bedrijfsleven geen rol kan en moet spelen. Bij de inzet van het voedselzekerheidbudget voor ondersteuning van Nederlandse bedrijven moet wat ons betreft echter het belang van kleine producenten, vooral in lokale en regionale voedselketens, centraal staan.
Dat alles gezegd hebbende roept de uitsmijter van de brief bij ons vraagtekens op: ‘Het verbeteren van voedselzekerheid en het stimuleren van duurzame economische groei zijn nauw verweven. Door het verbinden van middelen van het bedrijfsleven aan diezelfde doelen, komen gedeelde belangen in zicht. Dat zal uiteindelijk leiden tot meer evenwichtige relaties en verminderde afhankelijkheid’. Om wiens (duurzame) economische groei gaat het hier? Wie moet er minder afhankelijk worden van wie? Het blijft in het vage.
Tot slot
Het lange wachten op de uitwerking van het voedselzekerheidsbeleid is niet voor niets geweest. Er ligt nu in ieder geval een brief die wat meer helderheid schept over de richting die de regering wil inslaan. Het is echter de vraag of deze richting de kleine producenten daadwerkelijk verder gaat helpen. Zolang niet boeren en boerinnen centraal staan in het beleid, maar (Nederlandse) bedrijven, en zolang een beleid gericht op productiviteit zonder oog voor de politieke context prevaleert, houden wij vraagtekens bij de beoogde effectiviteit.