Unanimiteit over SER-advies

Waar in de Tweede Kamer normaliter verdeeldheid heerst over ontwikkelingssamenwerking, zijn de Kamerleden het vrijwel eens over het advies in het rapport ‘Ontwikkeling door duurzaam ondernemen’ van de Sociaal-Economische Raad (SER). Gisterenochtend presenteerde SER-voorzitter Alexander Rinnooy Kan het rapport dat werd samengesteld op aanvraag van staatssecretaris Ben Knapen.

In de Suze Groeneweg zaal van de Tweede Kamer kwamen de delegatie van Rinnooy Kan en Tweede Kamerleden bij elkaar voor dit bijzondere gesprek. Allereerst bijzonder omdat deze openbaar was, en ten tweede omdat er een presentatie werd gegeven door externen, namelijk de SER, versterkt door VNO-NCW en de FNV. Voorzitter Nebahat Albayrak moest het krappe uur coördineren, waarbij eerst Rinnooy Kan het woord kreeg. Hij mocht het SER-rapport presenteren, waarna de aanwezige Tweede Kamerleden De Caluwé (VVD), Ormel (CDA), Smeets (PvdA), Ferrier (CDA), Hachchi (D66) en Peters (GroenLinks) vragen mochten stellen.

Enabling environment

Rinnooy Kan gaf een presentatie die letterlijk was afgeleid van de samenvatting van het SER-rapport. De voorzitter zette de mogelijkheden van Nederland uiteen om bij te dragen aan lokale bedrijvigheid in ontwikkelingslanden door middel van effectieve economische samenwerking. ‘Hierbij is een enabling environment van groot belang, die randvoorwaarden creëren waardoor de lokale private sector optimaal kan functioneren’, aldus Rinnooy Kan. De SER gaat uit van een ondersteunende rol van Nederland, door deze randvoorwaarden te  helpen opzetten.

Partnerschappen

Een aantal uitgangspunten noemt de SER van groot belang als het gaat om het subsidiëren van partnerschappen van Nederlandse bedrijven om de private sector in ontwikkelingslanden te ondersteunen. Ten eerste moeten de partnerschappen een bepaalde ontwikkelingsimpact hebben en zichtbaar bijdragen aan de lokale private sectorontwikkeling. Daarnaast moeten de bedrijven zich houden aan de OESO richtlijnen, die maatschappelijk verantwoord ondernemen waarborgen. Ten derde staat vraagsturing centraal en moet het partnerschap aansluiten op de Nederlandse expertise.

Subsidie voor bedrijven en naleving OESO richtlijnen

In navolging van het verhaal van Rinnooy Kan barstte al gauw een vragenvuur los, nadat de SER overigens uitgebreid gecomplimenteerd werd over de inhoud van het rapport. De Caluwé vroeg waarom het Nederlandse bedrijfsleven zich niet hoeft te beperken tot de landenlijst, terwijl Knapen juist een focus wil aanbrengen. Hierop antwoordde de voorzitter van de SER dat hij alle begrip heeft voor die focus, maar dat multinationals vaak een toeleveringsketen hebben buiten de landen op de landenlijst, waardoor de lijst beperkend kan werken.

Hachchi vroeg waarom het bedrijfsleven subsidie nodig heeft om partnerschappen te vormen. Peter Bongaerts van het VNO-NCW legde uit dat in een partnerschap het vaak lastig is voor het bedrijf of de NGO om de eerste stap te zetten. ‘Doordat de overheid subsidie verleent is de eerste stap al gezet. Daarnaast worden de partnerschappen gevraagd te investeren in een risicovolle omgeving. Dit wordt gestimuleerd met geld van de overheid’, aldus Bongaerts.

Er werden ook vragen gesteld over de garandering van een ontwikkelingsimpact en toezicht op de naleving van de OESO-richtlijnen. Rinnooy Kan stelde dat het altijd moeilijk is om effectiviteit van de maatregelen te meten. Bongaerts liet weten dat de resultaten bij economische programma’s beter meetbaar zijn dan bij andere programma’s. Over de naleving van de OESO-regels benadrukte Rinnooy Kan dat ‘de Nederlandse overheid druk kan zetten om een enabling environment zo snel mogelijk te realiseren. Daarnaast is er een goede sociale dialoog nodig’. In het SER-advies staat dat ‘een goede sociale dialoog gedragen door onafhankelijke en professionele partners, een samenleving in staat stelt om de maatschappelijke kosten van hervormingen te beperken en de baten van economische groei ook aan te wenden ten gunste van de minst bedeelden’.

Consensus

Aan het einde van het korte gesprek met de SER sprak Rinnooy Kan zijn hoop uit dat de Kamerleden het SER-advies ter harte nemen. Voorzitter Albayrak constateerde de consensus rondom het rapport. Ze wees op de grootste zorg van de Kamerleden, namelijk het toezicht op de naleving van de OESO richtlijnen. Ook de verantwoordelijkheden van het bedrijfsleven kwam aan bod. ‘Het aanvragen en ontvangen van overheidssubsidie om partnerschappen te vormen is vrijwillig, maar niet vrijblijvend’, zo besloot Albayrak.

 

Auteur
Mieke Olde Engberink

Datum:
03 november 2011
Categorieën: