Sluizen naar bedrijfsleven worden wagenwijd opengezet

Het lijkt erop alsof de politici Knapen en Verhagen, en in het verlengde daarvan de ambtenaren van beide departementen, niets hebben geleerd van de evaluaties van de onlangs beëindigde bedrijfsprogramma’s ORET en MILIEV. Het zou goed zijn als de IOB evaluaties over het bedrijfsleveninstrumentarium nog eens ter harte worden genomen, evenals de recente evaluaties van het partnerschap programma. Dit betoogt oud-topambtenaar Paul Hassing.

Parttime staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking Ben Knapen heeft zijn beleid ten aanzien van de private sector in een brief aan de Tweede Kamer gepresenteerd. Nog net op tijd voor de behandeling van de OS- begroting van 2012, volgende week. Echt nieuwe inzichten levert het niet op. Knapen beroept zich in de brief vooral op inzichten van de Wereldbank en de SER. De Raad wordt aan het eind van de brief nog even apart bedankt voor geleverde diensten.

Knapen komt werkgeversvoorzitter Bernard Wientjes tegemoet, die eerder in Vice Versa bepleitte om het bedrag voor de private sector te verdubbelen, uitgaande van het 2010 niveau van zes procent van de OS begroting. Knapen maakt daar geen twaalf procent van maar vindt dat het verhoogd moet worden tot twintig tot vijfentwintig procent. Geen half werk zou je denken, het braafste jongetje van de klas. Steun van VNO/NCW verzekerd, alsmede die van de SER. Koppel dit aan de initiatieven van Nederlandse NGO’s op het vlak van partnerschappen, en allerlei individuele initiatieven uit de samenleving, en de kat is in het (politieke) bakkie.

Lokale bedrijven uit markt duwen

Een discussie over nut en noodzaak van het bedrijfsleven, van werkgelegenheid en inkomen voor mensen in ontwikkelingslanden, is snel gevoerd. Niemand zal dat bestrijden, zeker de mensen niet waarover het gaat. Als je hen vraagt welke bedrijven dan gesteund moeten worden,  heb ik toch het sterke vermoeden dat ze allereerst hun eigen bedrijven bedoelen. Geen Nederlandse bedrijven die gesubsidieerd en tegen lagere rentes en met de steun van Nederlandse NGO’s daar de markt veroveren. Knapen praat in zijn brief wel over negatieve effecten van het bedrijfsleven, zoals mensenrechten en milieu, maar hij zegt niets over lokale bedrijven die uit de markt geduwd worden of verhinderd worden om zich verder te ontwikkelen door onze MKB- bedrijven, waarvan we denken dat ze het beste zijn wat we te bieden hebben: voedselzekerheid en water. Een klassiek voorbeeld van aanbodgericht ontwikkelingsbeleid.

Het lijkt erop alsof de politici Knapen en Verhagen, en in het verlengde daarvan de ambtenaren van beide departementen, niets hebben geleerd van de evaluaties van de onlangs beëindigde bedrijfsprogramma’s, zoals ORET en MILIEV. Het zou goed zijn als de IOB-evaluaties nog eens ter harte worden genomen, evenals de recente evaluaties van het partnerschapprogramma. Dan zal duidelijk worden dat armoedebestrijding en werkgelegenheid hiermee niet gediend worden of om het iets diplomatieker uit te drukken, suboptimaal wordt nagestreefd. Weinig geloofwaardig na 20 jaar ORET en MILIEV.

Selectief

Was het al zo dat Knapen selectief omging met het WRR rapport, nog selectiever gaat hij om met zijn eigen argumenten. Het aantal bilaterale partnerlanden moest bij zijn aantreden worden ingeperkt tot 15 om de effectiviteit te vergroten. En vervolgens zien we dat het bedrijfslevenprogramma niet alleen beperkt blijft tot deze 15 partnerlanden, maar verbreed kan worden naar 60 partnerlanden en zelfs vijftien procent van het budget ook daar buiten mag worden aangewend. De sluizen voor het Nederlandse bedrijfsleven worden wagenwijd opengezet. Plotseling is er ook geen beperkte uitvoeringscapaciteit meer op ambassades, nu het om het bedrijfsleven gaat. Hoe selectief kan je zijn.

Knapen constateert in zijn brief dat studies het belang aantonen van economische groei voor armoedevermindering. Hoewel sommige economen dat betwijfelen en economische groei niet per se ten goede hoeft te komen aan de armsten, is het toch wel een heel grote en onbegrijpelijke stap om verder te stellen dat het Nederlandse bedrijfsleven met of zonder partnerschappen hier eveneens voor economische groei kan zorgen.

Les zelf ontdekken

Ook de vijf pijlers van het Wereldbank beleid voor een goed ondernemingsklimaat, waarop Knapen zich herhaaldelijk beroept, zegt niets over de noodzaak van buitenlandse bedrijven om de markten in ontwikkelingslanden open te breken. Pijler 5 spreekt zelfs van het omgekeerde. Van bedrijven in ontwikkelingslanden die naast hun nationale ook regionale en internationale markten veroveren en niets over de noodzaak van internationale, laat staan Nederlandse bedrijven. De Wereldbank heeft hier blijkbaar wel zijn les geleerd, Knapen wil deze les blijkbaar eerst zelf ontdekken.

Wat doet in de tussentijd het maatschappelijk middenveld met de nieuwe rol om Nederlandse bedrijven een markt te bezorgen? Illustratief is het artikel in de Volkskrant van 11 november.‘Bedrijven kloppen voor ontwikkelingshulp bij ICCO aan.’ ICCO werkt samen met Albert Heijn in Ghana om de drinkwatervoorziening te verbeteren in een gebied waar tropische fruitsalades voor AH worden gemaakt en schrijft daarvoor gewoon een rekening aan het bedrijf uit, zegt ICCO specialist bedrijfsleven Marian van Weert. Zij is verder van mening dat ICCO nog steeds de mensenrechten even hard aan de orde zal stellen bij AH als bij een ander bedrijf. Ik zou nu een betoog kunnen houden over belangenverstrengeling. Maar er is ook een oud Nederlands gezegde: ‘Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.’ Inderdaad, iets uit een ver verleden. Maar daarom minder waar?

Ambivalente geur

De brief van Knapen ademt een ambivalente geur van lippendienst aan armoedebestrijding en een ideologisch betoog om het Nederlandse bedrijfsleven kansen te bieden. Knapen handelt daarmee geheel in de geest van minister Rosenthal die vindt dat het buitenlandse beleid ten dienste moet staan aan het vergroten van de economische welvaart van Nederland.

Blijft over de meer principiële vraag of het Nederlandse bedrijfsleven mag profiteren van ontwikkelingssamenwerking. Natuurlijk wel, maar hoe dan? Door de slagvaardigheid van lokale bedrijven te versterken en lokale markten te vergroten. In elk geval niet met subsidies aan Nederlandse bedrijven waardoor een betere concurrentie positie verkregen wordt op de lokale markt, lokale bedrijven uit de markt gedrukt worden of in het geheel geen mogelijkheid biedt. Daarvoor was ontwikkelingshulp niet bedoeld.

Tenzij men natuurlijk de VVD filosofie aanhangt waarbij ontwikkelingshulp weggegooid geld is. En als het dan weggegooid geld is, waarom het dan niet besteden aan ons eigen bedrijfsleven? Interessant om te zien of de PVV ook deze ontwikkelingsvorm aan het Nederlandse bedrijfsleven weggegooid geld vindt. Kunnen er zomaar verrassende coalities ontstaan, volgende week in de Tweede Kamer.

Auteur
Paul Hassing

Datum:
15 november 2011