René Grotenhuis: ‘Er wordt in de sector niet strategisch geïnvesteerd’

René Grotenhuis presenteerde onlangs een notitie waarin hij een reorganisatie van Cordaid aankondigde en vooruitblikt op de post-MFS periode. ‘Sociaal ondernemen en strategisch investeren.’ De directeur van Cordaid hoopt hiermee het startsein te geven voor een discussie over de toekomst van de particuliere ontwikkelingssamenwerking in Nederland. Op zijn plannen is verdeeld gereageerd in de sector. Tijd voor een uitgebreid interview.  Met vandaag deel één van een tweeluik.

Het is dinsdag 31 oktober. Aan René Grotenhuis de eer om vanochtend de traditionele gongslag op de Beurs van Amsterdam te verrichten. Buiten op het Beursplein staan nog steeds de tenten opgeslagen van de Occupy Beweging die protesteert tegen het bancaire systeem in de wereld. Het contrast tussen buiten en binnen op de Beursvloer kan haast niet groter zijn. Met een bescheiden slag op de gong opent Grotenhuis de Beurs. De door hem uitgenodigde gasten worden vereeuwigd op de foto. De volgende middag ontmoeten we de directeur van Cordaid op zijn kantoor in Den Haag. Het was opvallend dat hij voor de Gongslag vooral partners van Cordaid uit het bedrijfsleven uitnodigde. Was het niet een mooie gelegenheid geweest om juist ook iemand van de Occupy Beweging uit te nodigen om zo beide werelden die Cordaid vertegenwoordigt met elkaar te verbinden?

‘Ik wil niet de indruk wekken dat wij over de Occupy beweging gaan’, antwoordt Grotenhuis.  ‘Ik merk bij dit soort bewegingen dat ze buitengewoon hechten aan autonomie en niet onder de vleugels van gevestigde NGO’s willen werken. Wij zijn niet hun partner en wij hebben geen langlopende relatie met hun. Bij de Gongslag waren allemaal partners van Cordaid waarmee we samen werken en langlopende relaties mee hebben.’

Is de Gongslag symbolisch voor de nieuwe koers die Cordaid wil varen? Meer de kant van het bedrijfsleven en minder banden met die mondiale solidariteitsbeweging?

‘Ik vind dat een soort van klassieke tweedeling van de wereld. Wat zijn de echte wereldverbeteraars en wie niet? Ik merk dat ik steeds minder met die tweedeling heb. Het klinkt betrekkelijk simpel, maar zo is het niet.’

Hoe vindt u dat de Nederlandse regering met het betrekken van het bedrijfsleven bij ontwikkelingssamenwerking omgaat? Er komt nu 900 miljoen euro beschikbaar.

‘Het is niet strategisch. Wil je het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden steunen, dan doe je er goed aan een analyse te maken met de vraag: Wat helpt het bedrijfsleven daar verder? Mijn overtuiging is dat je moet investeren in Kamers van Koophandel, vraagstukken van eigendomsrechten, koepelorganisaties voor het midden- en kleinbedrijf en dergelijke. Het gaat om enabling environment en versterking van de counterveiling power van het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden. Dat heeft een veel groter effect dan een bedrijfje x en y subsidiëren. Ik vind dat klassiek subsidie denken. We geven subsidie aan een organisatie en die moeten met dat geld activiteiten doen. We zijn blij als het wat oplevert. Ik ben benieuwd hoe Knapen wil vaststellen of die extra miljoenen die we in het bedrijfsleven stoppen resultaat oplevert. Als ik de laatste evaluaties van ORET (een van de bedrijfsleveninstrumentaria red.) zie, ben ik daar niet erg optimistisch over.’

Heeft u nu het idee dat Knapen nu vooral het Nederlandse bedrijfsleven of het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden wil ondersteunen?

‘Hij heeft drie weken terug tijdens een presentatie voor het bedrijfsleven nadrukkelijk gezegd dat het niet bedoeld is voor steun aan het Nederlandse bedrijfsleven, maar voor economische bedrijvigheid in ontwikkelingslanden. Het afgelopen jaar heeft hij dat voortdurend gezegd en daar geloof ik in. Stel dat een bedrijf aantoont dat zijn activiteiten bijdragen aan een kennisvermeerdering in ontwikkelingslanden en je ziet dit terug in hoe ze met bijvoorbeeld scholing en lokaal personeel omgaan. Het maakt dan niets uit of het een Nederlands of Tanzaniaans bedrijf is. Ik wil de ontwikkelingsrelevantie zien.’

U heeft een nieuwe notitie geschreven over de  toekomst van Cordaid. ‘Sociaal ondernemen en strategisch investeren.’ Vanwaar dit initiatief?

‘Wat ik van het bedrijfsleven vind, vind ik ook van ons ontwikkelingsorganisaties. Er wordt in de sector niet strategisch geïnvesteerd. Wij worden geacht programma’s en projecten uit te voeren. De vraag wat de beste leverage en bijdrage aan ontwikkelingssamenwerking is, wordt niet gesteld. Er is veel behoefte om in een post-MFS periode te kijken naar een ander instrumentarium waarin je meer met dat soort dingen werkt. Je financiert dus niet meer alleen maar programma’s.’

Hoelang heeft u over de notitie gedaan?

‘Het denkproces heeft twee jaar geduurd. Ik heb serieus overwogen  om niet mee te doen aan het MFS, omdat ik in de zomer van 2009 erg het gevoel had dat dit MFS ons niet op een hoger plan zou brengen. In die tijd heb ik ook nagedacht of we niet op een andere manier naar de financiering moeten kijken. Ik heb in kleine kring besproken of je niet naar een ander soort verdeling van je gelden moet komen tussen je programmagelden en infrastructuurgelden. Je brengt met hoe het nu is namelijk niet de kwaliteit van je interventies op een hoger niveau. Maar dat bleek niet haalbaar. Het hele instrumentarium van MFS was erg programma driven. Het denken over de notitie is sinds begin dit jaar in een stroomversnelling gekomen.’

Hoe begint een dergelijk denkproces? Praat u hier met mensen over? Of krijgt u spontaan ideeën?

‘Het past in het denken over kennisvraagstukken. Daar ben ik nu al een tijdje mee bezig. Ik vind dat alle organisaties, inclusief de mijne, te weinig cutting edge in hun kennisactiviteiten zijn. We zijn te veel een beheersorganisatie. Ik vind dat erg belangrijk, want als je 100 miljoen euro per jaar krijgt dan moet je het goed beheersen. Maar dat beheer heeft de aandacht voor die cutting edge kennis, welke netwerken er zijn en waar nieuwe methodieken worden ontwikkeld verminderd.’

Dat komt omdat jullie gedwongen zijn om je meer met de beheersvraagstukken bezig te houden?

‘Wij worden niet gefinancierd op dit soort diepte investeringen in kennis, contextanalyse en alles wat daarbij hoort. Dat doe je wel, maar meer op de achtergrond. Je wordt er niet op gewaardeerd.’

Voelt u zich gedwongen tot dit denkproces door de huidige politieke omstandigheden?

‘De omstandigheden zijn niet anders dan vier jaar terug. Dit is een lange lijn die in 2000 is ingezet bij de medefinanciering waarbij steeds de beheerslast meer aandacht kreeg bij de verantwoording en rapportage.’

U schrijft in de notitie dat maatschappelijke organisaties aan vitaliteit hebben ingeboet. Zijn ze te snel bezweken voor het grote geld dat ze konden krijgen van de Nederlandse overheid?

‘Het geld was niet meer dan wat daarvoor beschikbaar was. Het is een soort kikker-in-de-panprobleem. In de jaren negentig van de vorige eeuw was het medefinancieringsstelsel nog een herenakkoord tussen vier mannen. Vier directeuren van Cordaid, ICCO, Novib en Hivos dealden en wheelden onderling over de verdeling van de gelden en de minister vond het wel goed. De organisaties hadden een grote mate van beleidsvrijheid voor de besteding van hun middelen wat betreft landen, type activiteiten en sectoren. Onder minister Herfkens (1998-2002 red.) zijn ze begonnen met inrichten van criteria. Toen is MFP gekomen, naast het Thematische Medefinancieringsprogramma. Bij MFP  moest je al meer gedetailleerd opschrijven wat je ging doen en hoe, met een aanvraag en beoordeling. Vervolgens is dat onder Agnes van Ardenne  (2002-2006 red.) opengegooid naar een MFS-1  met een grote competitie tussen iedereen en bindende DRAM/SMART modellen. Met MFS-2  is het instrument onder Koenders (2006-2009 red.) nog wat verder aangescherpt met verdergaande monitoringseisen en een aanvraag van 678 pagina’s. Vanuit die buitengewoon autonome positie van de jaren negentig is de temperatuur in de pan langzaam gestegen. We ontdekken dat we nu bijna gekookt zijn en uit de pan moeten springen.’

U doet nu de eerste pogingen om uit die pan te springen. Op Partos Plaza was u het belangrijkste gespreksonderwerp in de wandelgangen. Sommige collega-directeuren vinden dat u de handdoek in de ring hebt gegooid en dit kabinet in de kaart speelt.

‘Die kritiek is terecht als je vindt dat het in het belang van de sector is om kost wat kost een MFS-3 er uit te slepen. Als dat je belangrijkste opdracht is, ben ik inderdaad een van de grootste deserteurs die nu het gesloten front breekt. Ik snap de kritiek wel, maar zo zie ik het niet. Ik kijk naar de situatie vanuit innovatie. Deze sector heeft innovatie nodig. Innovatie gebeurt nooit collectief, maar altijd individueel. Mijn overtuiging is dat individuele clubs nu stappen moeten zetten. Ik weet dat dat altijd vervelend is. In de jaren negentig werkte ik in de Thuiszorg en daarna in de GGZ. Dat was een tijd van enorme turbulentie in de gezondheidszorg met onder meer commercialisering en nieuwe producten. Ook daar heb ik gezien dat dingen in beweging komen als iemand de stap zet en individuele organisaties zeggen dat ze het anders gaan doen. Er zijn altijd mensen die dat niet leuk vinden, maar zo werkt het wel als je echt stappen wil maken.’

Geef uw criticasters eens een goed argument om ze ervan te overtuigen dat ze niet de goede weg bewandelen.

‘Het beste argument is dat ontwikkelingssamenwerking zoals we dat vijftig jaar gekend hebben aan het einde van een levenscyclus zit. We willen relevant zijn voor de toekomst en zoeken naar een nieuw verhaal. Dat is reden om echt iets anders te doen. Vasthouden aan het bestaande kan best iets opleveren. Misschien komt er wel 250 miljoen euro uit een nieuw MFS.  Maar dan zitten we tot 2020 in een model dat ons niet uitdaagt om cutting edge te zijn. Wij hebben een model nodig dat ons dwingt om scherper te agenderen en op een hoger niveau te acteren. Een voorzetting van het MFS houdt ons op een betrekkelijk middle of the road scenario. We doen dingen die absoluut zinnig zijn, maar wel een afnemende relevantie hebben.’

Wat gaat er nu concreet veranderen bij Cordaid?

‘We zullen veel meer vanuit ondernemerschap dan vanuit subsidiemodellen gaan denken. Dat betekent dat alertheid, flexibiliteit en risico nemen centrale begrippen zijn in ons werk. Het tweede is dat de overheid naar ons moet kijken zoals ze naar andere sectoren kijkt. Ze moeten strategisch investeren in plaats van ons alleen maar op basis van klassieke programma’s en projecten te financieren. Ze moeten kijken waar de kwaliteit en cutting edge van de sector verhoogd kan worden. Dat is goed voor Nederland én voor de wereld. Wij zijn nu begonnen met het inrichten van business units: dat zijn onderdelen van de organisatie die gaan nadenken hoe we na 2015 een duurzaam bestaan hebben zonder dat subsidie de backbone van deze organisatie is. Als er een nieuw MFS  komt doen we zeker mee, maar niet meer vanuit de gedachte dat het de kern moet worden van onze financieringen, en daarmee ook van ons beleidskader en monitoringskader. MFS wordt dan een van de partijen die Cordaid meefinanciert. Voor het ontwikkelen van business units hebben we anderhalf tot twee jaar voor nodig. Wij verwachten eind 2013 dat de hele omvorming heeft plaatsgevonden en daarmee willen we ons voorbereiden op een post-2015 periode.’

Morgen deel 2 van het interview met René Grotenhuis.

Auteur
Jeroen Aerts

Datum:
15 november 2011
Categorieën: