Goede doorvertaling naar de praktijk ontbreekt nog in beleidsbrief duurzaam ondernemen

In reactie op de notitie ‘Ontwikkeling door Duurzaam Ondernemen’ plaatsen de vier ontwikkelingsorganisaties Cordaid, ICCO, Oxfam Novib en Woord en Daad negen kanttekeningen bij het duurzaamheidsbeleid van Knapen. Het bereiken van kleine boeren en groene groei met het bedrijfsleveninstrumentarium zijn positieve voornemens, maar er mist nog een goede doorvertaling naar de praktijk, beweren de auteurs. Voor Vice Versa zetten ze de kanttekeningen op een rijtje.

Door: Paul van den Berg (Cordaid), Evert-Jan Brouwer (Woord en Daad), Sasja Bökkerink (Oxfam Novib) en Manon Wolfkamp (ICCO)

Ongeveer drie weken voor het wetgevingsoverleg ontwikkelingssamenwerking en de begrotingsbehandeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken (21-24 november) heeft staatssecretaris Knapen een sleutelnotitie aan de Tweede Kamer gestuurd, getiteld ‘Ontwikkeling door duurzaam ondernemen’.

De brief van Knapen lijkt niet opvallend af te wijken van de strekking van het SER-advies, dat door Cordaid, ICCO, Oxfam Novib en Woord en Daad en als een evenwichtig document is beoordeeld. We zijn daarom op hoofdlijnen positief over deze brief.

Het is goed om te zien dat de nadruk die de SER legde op duurzame groei (met een juiste balans tussen people, planet en profit) wordt onderschreven. Daarnaast worden anders dan in de voedselzekerheidsbrief kleine boeren en ondernemers als primaire doelgroep benoemd van het beleid van de regering. In de paragraaf over ondernemingsklimaat wordt expliciet melding gemaakt van het creëren van randvoorwaarden voor deze groepen. Het gaat dan onder meer om betere toegang tot land (landrechten), krediet en kennis. Maar uiteindelijk gaat het ons om een goede doorvertaling van deze positieve voornemens in de praktijk en daar schort het nog aan. Er zijn verdere stappen nodig om ervoor te zorgen dat met het bedrijfsleveninstrumentarium en publiek private partnerschappen (PPP’s) echt kleine ondernemers en boeren worden bereikt en werkelijk inclusieve en groene groei wordt gerealiseerd.

Cordaid, ICCO, Oxfam Novib en Woord en Daad zijn blij dat de rol van maatschappelijke organisaties als belangrijke spelers in de private sector ontwikkeling wordt erkend. Volgens Knapen worden Nederlandse maatschappelijke organisaties internationaal geprezen vanwege hun vernieuwende aanpak bij de opbouw van lokale capaciteit voor private sectorontwikkeling. Daarnaast kunnen maatschappelijke organisaties ook een belangrijke rol spelen bij bijvoorbeeld de opbouw en ondersteuning van sociale partners en het claimen van rechten, zoals het recht op toegang tot land.

Wij plaatsen bij onderdelen van de brief echter ook kanttekeningen:

Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO): ook op projectniveau

Bij het hanteren van de OESO richtlijnen voor het bedrijfsleveninstrumentarium staat dat gekeken moet worden naar het MVO beleid van het bedrijf als geheel in plaats van naar de gesubsidieerde projecten van dat bedrijf. Onze vraag is of er dan geen (context)specifieke criteria gaan gelden voor de betreffende activiteiten. Wij zijn met de SER van mening dat naast het naleven van de OESO richtlijnen voor IMVO op corporate niveau er effectief toezicht komt op de naleving in de praktijk. Hoewel we de uitwerking van het IMVO beleid nog niet goed kunnen overzien, geeft het niet direct het vertrouwen dat meer zicht gaat ontstaan op de die naleving. Het doet eerder vermoeden dat het accent weer op het papieren beleid van bedrijven komt te liggen in plaats van op feitelijke nakoming van IMVO principes.

Bij de ontwikkeling van economische activiteiten is het van groot belang om de lokale situatie in acht te nemen om na te gaan of hier een bedrijfsactiviteit conform de OESO richtlijnen wordt uitgevoerd. Een controle ex post zoals de regering voorstelt, biedt in deze gevallen geen oplossing omdat bij een onjuiste vertaling van de OESO richtlijnen naar de lokale situatie de schade al is aangericht. In het laatste geval vragen we ons af hoe de Nederlandse overheid aankijkt tegen het opleggen van sancties aan bedrijven die zich schuldig hebben gemaakt aan het al dan niet bewust schenden van de rechten van lokale belanghebbenden.

Randvoorwaarden voor economische groei in ontwikkelingslanden

Bij de in de notitie genoemde randvoorwaarden voor economische groei negeert de staatssecretaris het belang van onderwijs, gezondheidszorg en social protection. Dit zijn naar onze mening belangrijke voorwaarden voor inclusieve groei.

Toegang van lokaal MKB tot bedrijfsleveninstrumenten

De oprichting van een OS-variant van het Fonds Opkomende Markten (FOM-OS) dat leningen gaat verschaffen is interessant mits er goed naar rendabiliteit en schuldhoudbaarheid wordt gekeken. Het totale bedrag voor FOM-OS is echter relatief gering, terwijl het een van de weinige instrumenten is die exclusief open staan voor het lokale MKB. De andere instrumenten beogen een samenwerking tussen het Nederlandse en het lokale bedrijfsleven. Een toeleverancier linken aan een multinational is echter op zichzelf nog geen ontwikkeling. Kijk bijvoorbeeld naar de snijbloemensector in Kenia en Ethiopië. Ook in bijlage 3 van de Kamerbrief wordt dit erkend als het gaat om de evaluatie van het private sector investeringsprogramma (PSI): de effecten van PSI investeringen op lokale private sector/economie zijn vooralsnog gering geweest. Wij pleiten dus voor een betere directe toegang en een hoger budget voor het lokale MKB.

Belang van maatschappelijke organisaties in private sector department (PSD)

Ondanks de erkenning van het belang van noordelijke maatschappelijke organisaties in private sector ontwikkeling (zie boven), – wat wij op zichzelf als een lichtpunt zien – schiet de brief hierin toch nog te kort. De belangrijke rol van zuidelijke maatschappelijke organisaties, bijvoorbeeld in de sociale dialoog, komt helemaal niet aan de orde. Bovendien gaat de brief niet in op de andere rollen van maatschappelijke organisaties in de randvoorwaardelijke sfeer voor private sector ontwikkeling. De staatssecretaris vertrouwt sterk op zelfredzaamheid. Maar zelfredzaamheid komt in de meeste ontwikkelingslanden niet vanzelf. Capaciteitsopbouw van maatschappelijk middenveld is nog steeds nodig voor het organiseren van countervailing power. Zo vervullen civil society organisaties de rol van watchdog rondom IMVO, zijn ze belangrijk in de ontwikkeling van de rechtsstaat (bijvoorbeeld als het gaat om het aan de kaak stellen van corruptie) en spelen ze een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de lokale financiële sector en het verschaffen van microfinancieringen.

Beleidskader voor PPP’s

Opnieuw steekt de staatssecretaris de loftrompet over Public-Private Partnerships (PPP’s) en neemt hij zich voor om bestaande PPP’s op te schalen en nieuwe PPP’s op te zetten. Wat echter nog altijd ontbreekt is een beleidskader met eenduidige criteria waaraan PPP’s zouden moeten voldoen. Wat ons betreft is ‘bijdragen aan armoedebestrijding’ daarin het allerbelangrijkste criterium.

Via publiek private samenwerking wil het kabinet sterker gebruik maken van de kennis en kunde van bedrijven – waaronder Nederlandse bedrijven – in met name de topsectoren water, tuinbouw en agrofood. Hoe gaat de staatssecretaris zeker stellen dat hier in de praktijk niet sprake zal zijn van een verkapte vorm van stimulatie van gebonden hulp?

Integratie van de diverse instrumenten voor PSD

De integratie van de verschillende bedrijfsleveninstrumenten is en blijft een punt van zorg. Hoewel de staatssecretaris een mooi pakket aan financiële instrumenten presenteert, valt de effectiviteit hiervan in het niet wanneer instrumenten voor technische assistentie niet gekoppeld zijn aan financiële instrumenten. Wij zien dat bijvoorbeeld bij het Programma Uitzending Managers (PUM) gebeuren. PUM geeft wel technische assistentie, maar geeft geen toegang tot financiële diensten. Beide zouden meer hand in hand moeten gaan. De Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) heeft in 2006 al meer integratie van de diverse private sector instrumenten bepleit, maar dat is dus niet opgevolgd.

Balans tussen infrastructuur en marktontwikkeling & toegang

Zonder het belang van goede infrastructuur voor private sector ontwikkeling te ontkennen, hebben we vraagtekens bij de flinke intensivering van het Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO) programma. In contrast daarmee komt markttoegang – en ontwikkeling er financieel bekaaid vanaf. Wij zouden een betere balans op zijn plaats vinden. Wat ons betreft dient het budget voor ORIO niet verhoogd te worden zolang de huidige criteria niet zijn aangepast opdat pro poor en werkgelegenheidscriteria doorslaggevend worden.

Evaluatieprotocol voor PSD te beperkt

Wij achten het cruciaal dat er harde criteria komen om ervoor zorg te dragen dat de activiteiten door bedrijven die steun krijgen uit ODA-middelen in ontwikkelingslanden daadwerkelijk gaan bijdragen aan minder armoede, meer kansen voor vrouwen, meer voedselzekerheid etc.

Het evaluatieprotocol private sectorontwikkeling is wat ons betreft een goede basis om projecten die gefinancierd zijn uit het bedrijfsleveninstrumentarium op een adequate en transparante wijze te monitoren en te evalueren. Het is de bedoeling dat dit zelfs gebeurt tot op het impact niveau. Wij juichen dat toe. Nu het bedrijfsleven een serieuze actor is geworden binnen de ontwikkelingssamenwerking, achten wij het niet meer dan normaal dat ook zij verantwoording afleggen over de met subsidiegeld gefinancierde activiteiten. In de antwoorden op de feitelijke vragen over de begroting beaamt de regering dat voor het bedrijfsleven dezelfde monitoringseisen gelden als voor bijvoorbeeld maatschappelijke organisaties. Wat ons echter bevreemdt is, dat er volgens voetnoot 2 op pagina 16 van dit document een ondergrens geldt van 10 miljoen euro per jaar. Dat sluit het allergrootste deel van de PSD projecten uit voor dit evaluatieprotocol. Dat vinden wij een gemiste kans.

Positie van vrouwen explicieter maken

We weten dat in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid vrouwen bijzondere aandacht krijgen. Dat is in het private sector beleid als het goed is niet anders. Op lokaal niveau is en blijft de economische positie van vrouwen een kwetsbare factor. Daarom zou het goed zijn als in het beleid deze lijn en deze positiekeuze explicieter aan de orde komen. Dat houdt de focus scherp en biedt een basis om elkaar aan te spreken op de vraag in hoeverre het Nederlandse beleid voor private sectorontwikkeling ook kansen biedt voor vrouwen.

Auteur
Vice Versa

Datum:
17 november 2011
Categorieën: