Politieke kant van voedselprobleem verwaarloosd in voedselzekerheidsbrief

Staatssecretaris Hans Bleker van Landbouw en Ben Knapen van Ontwikkelingssamenwerking, zijn afgelopen dinsdag met hun Kamerbrief over voedselzekerheid gekomen. Met de nadruk op bedrijvigheid mag de brief geen verrassing heten en bekijkt het het voedselvraagstuk vooral als een productief vraagstuk.

Lang werd er gewacht op de uitwerking van het voedselzekerheidsbeleid. Voor een ieder die de staatssecretaris sinds vorig jaar heeft gevolgd, zal de uitwerking niet als een verrassing komen. Bekend was al dat Knapen gebruik wilde maken van Nederlandse bedrijven en expertise op het gebied van landbouw, en dat is dan ook precies wat er in deze brief wordt uitgewerkt.

Het ministerie ziet de ernst van de voedselproblematiek in: in 2050 zijn er 9 miljard mensen die gevoed zullen moeten worden. De productiviteit moet dus omhoog. Hongersituaties zoals die in de Hoorn van Afrika vragen om daadkrachtig optreden, aldus de beide staatssecretarissen, ook in multilateraal verband. Het is nú het juiste moment om in te zetten op voedselzekerheid, want de voorwaarden voor landbouwontwikkeling zijn gunstiger dan ooit. De brief begint daarbij met het noemen van de stijging van de voedselprijzen.  Dit is opmerkelijk, want deze stijgingen zijn weliswaar een kans voor de beter bedeelden in de landbouwsector, maar voor vele arme mensen in Afrika en elders een ramp. Andere gunstige voorwaarden die in de brief worden genoemd, zijn de toenemende prioriteit bij Afrikaanse overheden, economische groei, een opkomende middenklasse en hernieuwde belangstelling bij de donorgemeenschap.

Richten op de markt

Nederland zal ‘doen waar het goed in is.’ Het zijn vooral de bedrijven, publiek private partnerschappen en kennisinstellingen die de kar moeten gaan trekken in het Nederlandse voedselzekerheidsbeleid. In vergelijking met eerder beleid, zal er meer ingezet worden op innovatie en marktgerichtheid, een voorwaardenscheppende omgeving die ondernemen mogelijk maakt en nadruk op het opschalen van programma’s die impact hebben. De regering zal pogen Nederlandse en multilaterale kanalen beter aan elkaar te koppelen, niet alleen door middel van financiering, maar ook door het betrekken van Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven bij internationale instituten.

Knapen wil de Nederlandse inzet goed matchen met de topsectoren Agrofood, Tuinbouw/Uitgangsmaterialen en water – uitgaande van de lokale vraag. Verder excelleert Nederland volgens de regering ook in melkveehouderij, zaaigoed/pootgoed, agrologistiek, ketenbenaderingen, voedingskwaliteit, kennissystemen en rurale financiering. De landen die aan deze zaken behoefte hebben, zullen op Nederland kunnen rekenen.

Om goede matches te bewerkstelligen, wordt er onder andere meer geïnvesteerd in partnerschappen met het bedrijfsleven, gaat het Nederlandse bedrijfsleveninstrumentarium beter aansluiten bij de speerpunten van het ontwikkelingsbeleid en worden de investeringen op het gebied van private sectorontwikkeling afgestemd op zaken die relevant zijn voor voedselzekerheid. Daarnaast wordt ook het ambtenarenapparaat betrokken door te investeren in kennis op ambassades en door economische diplomatie in te zetten om de juiste randvoorwaarden te scheppen.

De ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) en Buitenlandse Zaken (BZ) hebben de handen ineengeslagen om de positionering van het Nederlandse bedrijfsleven en ontwikkelingsdoelstellingen samen te brengen. Samen zullen zij het beleid ten aanzien van voedselzekerheid verder ontwikkelen, uitwerken en uitvoeren ‘met als doel het realiseren van meer synergie in de inzet van kennis en geld.’ BZ zal 435 miljoen investeren. EL&I vijf miljoen.

Verdeling

De 435 miljoen wordt als volgt verdeeld: 170 miljoen euro gaat naar partnerlanden via het bilaterale kanaal. Daarnaast gaan er verschillende bedragen naar verschillende pijlers, waarmee het totaalbedrag op 435 miljoen euro uitkomt:

  1. Toename van duurzame voedselproductie (95 miljoen): de productie per inwoner moet toenemen en er moet beter gebruik worden gemaakt van land en arbeid.
  2. Toegang tot kwalitatief voedsel (35 miljoen): de kwaliteit van voeding moet omhoog, ondervoeding moet worden tegengegaan en tegelijkertijd zal het inkomen opgeschroefd moeten worden door het creëren van werkgelegenheid.
  3. Efficiëntere markten (55 miljoen): vrije en open handelsregimes moeten gecreëerd worden, handelsbarrieres tegengegaan, duurzame ketens bevorderd en er moet worden ingezet op regionale integratie.
  4. Een beter ondernemingsklimaat (85 miljoen) om een gunstige omgeving te scheppen voor bedrijven.

Onder invloed van de motie Ferrier, worden duurzaam beheer van schaarse hulpbronnen, biodiversiteit en energie benadrukt. Ook zullen bedrijven zich moeten houden aan de hernieuwde OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Binnen de vier pijlers, zal er samengewerkt worden met internationale instituties, zoals UNICEF, de Wereldbank en de FAO,  en wordt er geïnvesteerd in onderzoek. Het bedrijfsleven zal ‘intensief en structureel betrokken en geconsulteerd bij het vormgeven van de bilateraal uit te voeren OS-programma’s op het gebied van voedselzekerheid.’, aldus de Kamerbrief. Met economische diplomatie zal gepoogd worde om het ondernemingsklimaat, bijvoorbeeld op het gebied van wetgeving en versterken van vakbonden, te verbeteren. Ook wordt er ingezet op het beroepsonderwijs.

Onbesproken zaken

Wat echter onduidelijk blijft, is waar Knapen precies op gaat inzetten: kleine boeren of grotere coöperaties. Of misschien allebei. In elk geval wordt het in de brief niet expliciet gemaakt. Tijdens het Kamerdebat over landbouw (dat vorige week donderdag had moeten plaatsvinden maar is uitgesteld tot 17 november) zal Knapen met specifieker antwoorden moeten komen op de kritische vragen die de Kamerleden, hen kennende, waarschijnlijk wel over dit onderwerp zullen stellen.

Ook staat de brief bol van het ‘Nederlandse bedrijfsleven’, maar ontbreekt de term ‘lokale bedrijven’. Wel wordt er vaak genoeg gesproken over ‘lokale productie’ en ‘lokale markten’, maar toch geeft de nadruk op Nederlandse bedrijven te denken voor wie deze brief is bedoeld: lokale ondernemers of Nederlandse ondernemers? De staatssecretaris heeft in Kamerdebatten en speeches vaak genoeg aangegeven dat het gaat om het stimuleren van bedrijvigheid in ontwikkelingslanden. De rol van lokale ondernemers komt echter niet expliciet in de brief naar voren.

En handel dan…?

Met hun brief lijken de ministeries van BZ en EL&I het voedselprobleem vooral als een vraagstuk van productiviteit te zien. Er wordt een keer genoemd dat er naar het verdelingsvraagstuk gekeken moet worden, maar in de uitwerking van het beleid komt dit verder weinig naar voren. Over handelsrelaties die de concurrentiepositie van lokale boeren bemoeilijken, wordt nauwelijks gesproken. Het enige echt politieke commitment dat in deze brief wordt gemaakt, gaat om de inzet van de ontbinding van de voedselhulp (zo stuurt Amerika steevast zakken met rijst naar crisisgebieden, geproduceerd door eigen bedrijven).

Ben Knapen wijkt in zijn apolitieke verhaal lichtelijk af van zijn voorganger, die in de brief van 2008 ‘Landbouw, rurale ontwikkeling en voedselzekerheid’ ook veel nadruk legde op productiviteitsfactoren – en ook al stevig met EL&I samenwerkte – maar wel veel duidelijker inzette op stabilisering van de voedselprijzen en eerlijker handelsverhoudingen. Zo mochten ontwikkelingslanden van Koenders hun markten tijdelijk beschermen. Ben Knapen heeft het vooral over vrije markttoegang tot Europa: ook een nobel streven vanuit het gezichtspunt van ontwikkelingslanden bekeken, maar niet het hele plaatje.

Waar Koenders het nog had over het stoppen van de inkomenssteun aan Europese boeren binnen Europees verband, is Knapen aanzienlijk minder concreet door te spreken over ‘aandacht voor de effecten van het EU-beleid op OS-landen’ en ‘ondersteuning van de speciale positie van ontwikkelingslanden bij inzet in de onderhandeling in de World Trade Organization (WTO)’. Misschien is Knapen slechts korter van stof dan Koenders, wiens brief 24 pagina’s telde in tegenstelling tot de 11 pagina’s tellende huidige brief, en zijn veel van de intenties die de Nederlandse regering had, nog niet weg. Maar de brief lezende, blijft dat gissen.

Het is te verwachten dat in de brief over de Nederlandse globaliseringsstrategie, die op de agenda staat, de onbesproken zaken als stijging van de voedselprijzen, klimaat en handel worden besproken. Ongetwijfeld worden veel van bovenstaande punten dan duidelijker. Maar de vraag is: in hoeverre zal die brief gekoppeld worden aan deze brief over voedselzekerheid?.

De brief sluit af door nogmaals de verbinding te maken tussen het bedrijfsleven en het verbeteren van de voedselzekerheid. De handtekeningen onderaan de brief van zowel Bleker als Knapen bestendigen dit hechte verbond.

Auteur
Selma Zijlstra

Datum:
31 oktober 2011