Ondernemers lijken geld van Knapen niet nodig te hebben

Wie op donderdagochtend 27 oktober de conferentie ‘Ontwikkelingssamenwerking in Bedrijf’ in de Amsterdamse Westergasfabriek bijwoonde, kon rekenen op de aanwezigheid van het Koninklijk echtpaar, goed geklede zakenlieden en minimuffins. De door de Rijksoverheid en VNO-NCW georganiseerde bijeenkomst schepte duidelijkheid over de rol van het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden. Althans, dat was de bedoeling.

‘Vanavond gaan we de EU redden. Maar deze ochtend eerst de rest van de wereld.’ Met deze optimistische woorden verwelkomde moderator Jeroen Smit de volle zaal tijdens de bijeenkomst ‘Ontwikkelingsamenwerking in bedrijf’. De conferentie had het doel om meer duidelijkheid te scheppen over de rol van het bedrijfsleven in het huidige ontwikkelingsbeleid en de overheidshulpmiddelen te introduceren die het ondernemen in ontwikkelingslanden aantrekkelijk en toegankelijk maken voor ‘ondernemend Nederland’. Er was duidelijk groots uitgepakt. Zo waren onder andere Prins Willem-Alexander en Prinses Maxima aanwezig.

De ochtend werd geopend met toespraken van onder andere de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking Ben Knapen, staatssecretaris Landbouw en Innovatie (EL&I) Henk Bleker en VNO-NCW-voorzitter Bernard Wientjes. De heren staken hun enthousiasme niet onder stoelen of banken.  ‘Het is een fantastische dag’, vonden zowel  Knapen als Wientjes. ‘Eén die we hopelijk lang zullen onthouden’, voegde Bleker daar aan toe. Refererend aan het Europese topoverleg waar hij ’s avonds werd verwacht, stelde Knapen dat het een ‘verademing’ was om in zulke onrustige tijden voor een enthousiaste zaal te staan. ‘Buitengewoon inspirerend’, aldus de staatssecretaris die ontwikkelingssamenwerking in zijn portefeuille heeft.

Budgetverdeling

In zijn openingstoespraak stelde Knapen dat mondiale problemen als voedselschaarste om mondiale oplossingen vragen waarbij het bedrijfsleven een onmisbare partner is.  ‘Zonder bedrijfsleven geen banen en geen belastinginkomen’, stelde de staatssecretaris.

Knapen benadrukte de eerder bekend gemaakte budgetverhoging voor de ontwikkeling van de private sector en de stimulering van bedrijveninvesteringen in ontwikkelingslanden. Dit zal de komende vier jaar van 600 naar zo’n 900 miljoen euro gaan. Hiervan wordt 55 miljoen euro uitgetrokken voor het nieuwe MKB-fonds ‘Fonds Opkomende Markten’ (FOM-OS) dat het midden- en kleinbedrijf (MKB) gaat ondersteunen bij ontwikkelingsinvesteringen. Eveneens stijgt het budget van Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling  (ORIO) met veertig miljoen euro. De staatssecretaris maakte bekend dat de ORIO-aanvraagprocedures worden vereenvoudigd en meer aandacht aan maatschappelijk verantwoord ondernemen gaat besteden. Tot slot benadrukte Knapen  trots te zijn op de huidige vijftig publiekprivate partnerschappen (PPP) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De komende vijf jaar trekt hij 275 miljoen euro uit voor bedrijven die via een publiek private samenwerking bijdragen aan de verbetering van de voedselzekerheid of het watermanagement in ontwikkelingslanden.

Verder noemde Knapen de rol van de overheid binnen het ondernemen in ontwikkelingslanden coördinerend en faciliterend. Knapen vergeleek zichzelf met een makelaar die ‘zijn netwerk exploiteert en exporteert’.

Belemmeringen wegnemen

EL&I staatssecretaris Bleker zei in zijn toespraak dat de overheid ook de taak heeft om de belemmeringen binnen het ondernemen in ontwikkelingslanden te benoemen en weg te nemen.  ‘Deuren moeten juist openen’, aldus de staatssecretaris, ‘Benader onze ministeries of ambassades. Dan boeken we samen misschien een vlucht.’

Verder waarschuwde Bleker voor de hete adem van de Chinese en Braziliaanse economieën, want het is moeilijk om te concurreren met bedrijven die mega-investeringen in ontwikkelingslanden doen en één procent rente hanteren.  ‘Tempo maken en slim handelen,’ luidde Bleker’s advies. Volgens hem moet Nederland juist kleinschalig en slim investeren. ‘Het gaat dus niet alleen om de grote bedrijven, maar ook juist om het MKB,’ aldus Bleker.

Tot slot kreeg Bernard Wientjes kort het woord. De VNO-NCW-voorzitter bestempelde de bedrijfsgerichte ontwikkelingssamenwerking als een positieve trendbreuk, maar waarschuwde eveneens voor de risico’s en de verantwoordelijkheden die het investeren in ontwikkelingslanden met zich meebrengen. De staatssecretarissen kregen eveneens een waarschuwing. ‘Wees voorzichtig en raak de andere topsectoren niet uit het oog’, sprak Wientjes ter verwijzing naar de vijf topsectoren die geen voorrang krijgen in het huidige OS-beleid.

Wientjes prees de samenwerking met de FNV Bondgenoten wat betreft het ontwikkelingsbeleid. Op Smit’s vraag of hij bereid was om samen met de werknemersorganisatie naar ontwikkelingslanden te reizen om uit te leggen hoe werknemers en –gevers samenwerken, antwoordde Wientjes knipogend dat enige afstand geen kwaad kon. ‘Het moet natuurlijk niet te klef worden’, aldus de VNO-NCW-voorzitter. Agnes Jongerius, FNV-voorzitster, was overigens ook aanwezig, maar kreeg niet de gelegenheid om de zaal toe te spreken.

Enthousiast, maar onzeker en onwetend

Tijdens de korte pauze dook ondernemend Nederland op elkaar af om onder het genot van een insectensnack intensief te netwerken. Het publiek bestond vooral uit ambtenaren en nieuwsgierige zakenlieden. Opvallend ondervertegenwoordigd zijn de vrouwen en het maatschappelijk middenveld. Of het ministerie hen niet heeft gevraagd of ze gewoon niet zijn gekomen, blijft onduidelijk.

Net als de sprekers, blijkt ook het publiek enthousiast te zijn over de nieuwe rol van het bedrijfsleven in het ontwikkelingsbeleid. Naast netwerken, wordt de behoefte aan informatie als voornaamste motief om de het congres bij te wonen. Hoewel nieuwsgierig blijken veel ondernemers nog wat onzeker en onwetend over hun rol in ontwikkelingssamenwerking. Wat kan de overheid hen bieden? Hoe werkt zo’n PPP precies? En hoe zit het met tegenstrijdige belangen?

Bedrijfsinstrumenten

Het is daarom des te jammer dat de bijeenkomst eigenlijk geen aandacht besteed aan de zogenoemde ‘bedrijfsinstrumenten’. De programma’s en instrumenten die Nederlandse ondernemer helpen bij het handelen of investeren in een ontwikkelingsland blijven verborgen in de promotiebrochure die netjes op elke stoel zijn klaargelegd. Wie de kans kreeg om tussen het drukke programma door het boekje open te slaan, vond een nuttig overzicht van de ‘bedrijfsinstrumenten’ aangeboden door het ministerie van Buitenlandse Zaken, El&I en diverse onafhankelijke organisaties. De ondernemer kan bijvoorbeeld bij CNV International aankloppen voor ‘kennis en toegang van lokale vakbonden’ of bij Private Sector Investeringsprogramma (PSI) voor financiële hulp.

Belangrijk is dat de bedrijfsinstrumenten niet alleen geldt voor de vijftien landen waarmee Nederland een bilaterale ontwikkelingsrelatie onderhoudt, maar ook in 45 andere landen kan worden gebruikt.  Dit (her)opent de deuren in gebieden met minder prioriteit in het bilaterale beleid zoals Latijns Amerika en Oost-Europa.

Interactief Panelgesprek

De ochtend werd afgesloten met een interactief panelgesprek over kansen en belemmeringen van bedrijven in ontwikkelingslanden. De zaal kreeg de kans om zelf te reageren op een zestal stellingen door eens of oneens te stemmen via een eigen stemapparaat.  Een vijftal panelleden zat klaar in grote witte leunstoelen:  Staatssecretaris Bleker, Rob Swartbol ( plaatsvervangend directeur-generaal van Internationale Samenwerking), Berry Martinn (Rabobank International), Meiny Prins (oprichter en directeur Priva), Bertrand van Ee (CEO DHV Groep ) en Daniel Knoop (onafhankelijk adviseur en eigenaar Congolese cassavemeelfabriek). Het panelgesprek ging, evenals de eerdere toespraken, niet de diepte in.

Toch gaven met name de stellingen stof tot nadenken. Hoewel concrete oplossingen niet werden besproken, vatte het interactieve debat de ochtend mooi samen. Het publiek bleek het congres vol goede moed af te sluiten: 78 procent van de ongeveer 250 stemmende gasten was het eens met de stelling dat het mogelijk is om winstgevend te ondernemen zonder steun van de Nederlandse overheid. Bleker was benieuwd of de zaal de risico’s om te investeren in een ontwikkelingsland te groot vond. De staatssecretaris kon zijn hart ophalen, want de overgrote meerderheid van het publiek was het duidelijk oneens met deze stelling. Een kleinere meerderheid herkende zich wel in een ander knelpunt en gaf aan dat financiering het grootse obstakel is bij het ondernemen in een ontwikkelingsland. Blijkbaar was er goed naar Wientjes’ waarschuwing geluisterd, want twee derde achtte het niet mogelijk om concurrentie te bieden tegen bedrijven uit opkomende landen als India en China. Tot slot mocht de zaal haar mening geven over de stelling ‘het is duidelijk wat de Nederlandse overheid mij kan bieden bij het zaken doen’. Zo’n 72 procent stemde oneens.

Maar vooral de uitslag van de  stelling waaruit blijkt dat  78 procent van de aanwezigen vond dat het mogelijk is om winstgevend in ontwikkelingslanden  te ondernemen zonder steun van de Nederlandse overheid bleef hangen. De overgrote meerderheid van de  Nederlandse ondernemers wil dus wel investeren in ontwikkelingslanden, maar geeft aan dat ook prima zonder de fondsen van staatssecretaris Knapen te kunnen.

Auteur
Eva Huson

Datum:
27 oktober 2011