
Nederland, het is tijd voor echte ontwikkelingssamenwerking
Waarom grijpt de ontwikkelingssector de bezuinigingen niet aan om een grondige hervorming door te voeren, gebaseerd op een nieuwe realiteit? Jan Marchal, journalist bij de Wereldomroep en oud-medewerker van ICCO, gooit een steen in de vijver. Een pleidooi voor NL-cooperation in plaats van NL-Aid.
Ontwikkelingshulp is passé. Dat weten we allemaal. De ontwikkelingswerkers weten dat. Althans ze zouden het moeten weten, want hun motto is ‘Geef mensen geen vis, maar leer ze vissen’. Het Nederlandse publiek weet dat. Sterker zelfs: die gelooft niet meer dat hulp structureel iets verandert in Afrika (voor het gemak gebruik ik Afrika, het continent dat in dit verband ook de meeste aandacht krijgt). En in Afrika zelf? Daar wordt de roep steeds luider om de bemoeienis van het Westen en de verstorende effecten van hulp een halt toe te roepen.
Maar vreemd genoeg maakt Nederland nog steeds miljarden euro’s over naar Afrika, via bilaterale hulp maar ook vanuit een wirwar aan Nederlandse organisaties rechtstreeks naar Zuidelijke NGOs, om daar onderwijs, landbouw, gezondheidszorg, justitie, enzovoorts, te financieren. ‘
Geen samenwerking maar hulp
Uiteraard vindt financiering plaats op basis van overleg. Maar zelfs met overleg is het éénzijdig financieren van activiteiten geen samenwerking, het blijft hulp. Een blik naar het onlangs verschenen rapport van Buitenlandse Zaken ‘resultaten in ontwikkeling’ en de daaraan gekoppelde publicatie van alle geldstromen (open data), is weer eens een bewijs dat er nog ouderwetse ontwikkelingshulp wordt bedreven. Het rapport, opgedeeld naar de verschillende Millenniumumdoelen, laat zien hoe Nederland afzonderlijke sectoren financiert in Afrikaanse landen. Dat zorgt er inderdaad voor dat meer mensen toegang tot zorg of onderwijs krijgen.
Maar het financieren van afzonderlijke sectoren in Afrika kan niet leiden tot duurzame veranderingen van die sectoren als het niet gepaard gaat met de algemene ontwikkeling van een land. Aan dit soort hulp komt geen einde. De vraag blijft ook hoe ontwikkeling, ook als het door Afrika gewenst is, werkelijk ‘eigen’ kan zijn als het door buitenlands geld wordt betaald. Per definitie is ontwikkeling het meest duurzaam wanneer het vanuit een lokaal initiatief en met lokale middelen gebeurt.
Contraproductief
Sommige voorbeelden laten zelfs zien dat dat hulp, zelfs met de beste bedoelingen, contra-productief kan zijn. Eén bekend voorbeeld is die van de onderwijssector in Oeganda, waarover Marcia Luyten in 2009 in NRC schreef: ‘Gratis onderwijs (en gezondheidszorg) is slecht voor Oeganda’. Vlak voor de verkiezingen van 2006 schafte president Museveni de lokale belastingen af, om herkozen te worden. Voorheen betaalden Oegandezen ook een eigen bijdrage aan het onderwijs van hun kinderen. Nu hoeft dat niet meer, met dank aan Nederland, die het ontstane gat heeft gedicht door de onderwijssector in Oeganda te financieren. Gevolg: mensen zijn niet meer betrokken bij het onderwijs van hun kinderen, omdat ze daar simpelweg niet meer aan (kunnen) bijdragen. En ze gaan er zelfs minder door werken.
Maar je vraagt je dan af : ze hoeven daardoor toch niet minder te werken? Met het geld dat ze opsparen kunnen ze toch andere dingen betalen? Het probleem is dat er geen verbetering optreedt op de scholen. Het geld dat Nederland geeft, komt niet bij de scholen terecht, maar blijft voor een groot deel op allemaal administratieve lagen hangen.
Misbruik van buitenlands geld
Ik heb zelf mogen zien, toen ik nog voor ontwikkelingsorganisatie ICCO in Oeganda werkte, dat kinderen – gratis – in overvolle, vervallen klaslokalen zaten. En dat is wat hen moedeloos maakt en begrijpelijk. Het nieuwe Open data systeem zou daarop uitkomst moeten bieden, daarmee kunnen Oegandezen met cijfers aantonen dat het geld niet terechtkomt waar het bedoelt is. Maar hoe kun je klagen over het misbruik van buitenlands geld? De overheid zal antwoorden dat het geld van donoren betreft en dat ze maar blij moeten zijn dat ze niets hoeven te betalen.
Kortom: externe hulp ontneemt mensen hun stem en hun rechten en ontslaat overheden van hun plichten. Dit is maar één voorbeeld, maar het laat zien dat hulp contra-productief kan zijn, zelfs met de beste bedoelingen. Hulp werkt afhankelijkheid in de hand in Afrika, wat ik eerder ook toelichtte in een persoonlijk betoog over mijn ervaringen als ontwikkelingswerker in Oeganda.
Doodzonde
De kritiek op hulp is verder doorgedrongen in Nederland, door bijdragen van diverse schrijvers (Dambisa Moyo, Linda Polman, Arend Jan Boekestijn) en opiniemakers. Mede hierdoor hebben ingrijpende bezuinigingen de sector hard getroffen en geleid tot een kaalslag. Persoonlijk vind ik het doodzonde dat de sector daardoor zoveel waardevolle experts, kennis en relaties met landen en instituten is verloren.
Maar nog erger vind ik dat de sector niet de kans heeft aangegrepen om zich grondig te hervormen, zoals waar de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in haar baanbrekende rapport ‘Meer ambitie, minder pretentie’ van 2010 voor pleitte. Raadslid Peter van Lieshout is uitverkozen tot de invloedrijkste persoon in de ontwikkelingssector, maar hij kan zelf constateren dat de aanbevelingen van het rapport door de ontwikkelingssector grotendeels opschij zijn geschoven. Waarom?
Ten eerste pleitte de WRR voor een landenspecifieke organisatie van de hulp. Dat is waar het meteen al wringt. De sector heeft uitgebreide landenanalyses gemaakt, maar wordt uiteindelijk toch gedwongen om slechts één of enkele sectoren te steunen. Dat is inherent aan ontwikkelingshulp, die zich immers moet ‘concentreren’. Ten tweede pleitte de WRR voor de oprichting van één centrale deskundige structuur, NL-AID, met antennes in de landen. Wie nu naar de sector kijkt, ziet evenveel actoren en organisaties, ondanks dat ze in alle haast allianties hebben gevormd, wat alleen voor meer bureaucratie heeft gezorgd. Ten derde meer investeren in kennisontwikkeling. Ton Dietz, directeur van het Afrika Studie Centrum directeur, draaide er in een in Vice Versa verschenen manifest geen doekjes omheen: ‘het gebrek aan kennisbeleid door het ministerie van Buitelandse Zaken (…) leidt nu tot een dreigende kaalslag’. Ten vierde pleit de WRR voor een continue reflectie op de effecten van hulp, los van besteding van geld. Het rapport ‘resultaten in ontwikkeling’ en het open datasysteem laat duidelijk een andere trend zien, het oplossen van ‘problemen’ wordt nog steeds aan financiering gekoppeld. Ten vijfde moet Nederland specialiseren en concentreren. Dat is wel gebeurd: Nederland werkt nog maar in 15 Afrikaanse landen, voorheen 33. Maar daar moet ik de sector gelijk in geven: wat jammer dat zoveel goede relaties en constructieve samenwerkingsrelaties verbroken zijn.
Kansen grijpen
De sector zou de nieuwe bezuinigingsronde, de nieuwe inzichten over ontwikkelingshulp – mede dankzij de WRR – en het anti-hulpklimaat in Nederland als kans moeten grijpen om zichzelf grondig te hervormen. En te pionieren, zoals de wereld van Nederland gewend is. Hoe? Door ontwikkelingshulp af te schaffen en te kiezen voor echte ontwikkelingssamenwerking, waarbij de uitwisseling van kennis en expertise centraal staan.
Nederland is een kennisland bij uitstek en heeft daarmee veel te bieden. Het is nu niet zo dat kennisuitwisseling niet gebeurt, maar het is nog bijna altijd gebonden aan financiering, wat afhankelijkheid in de hand werkt en gelijkwaardige samenwerking in de weg staat. Hoe zou die samenwerking eruit kunnen zien?
Het departement Ontwikkelingssamenwerking van de Nederlandse overheid wordt een expertise- en uitwisselingscentrum, met structuren in diverse landen, zoals de WRR bepleit. Alleen geen NL-AID – want ‘AID’ is een gepasseerd station – maar NL-Cooperation. Dit wordt een kennis- en uitwisselingscentrum die vragen kan uitsturen en experts in kan zetten, op aanvraag. Afrikaanse instanties kunnen bij NL-Cooperation aankloppen voor trainingen en uitwisselingen. Zo worden structuren in ontwikkelingslanden opgebouwd met eigen middelen. Dit is in feite in lijn met het NL-AID van de WRR, met het verschil dat het geen financiering verstrekt, maar alleen kennis. Het is dan ook primair bedoeld voor de overheid, het bedrijfsleven en kennisinstituten. Die dienen – van binnen – opgebouwd en versterkt te worden.
Een stem hebben
Wat wordt dan de taak van NGOs in Nederland en in Afrika? Moeten die ophouden te bestaan? Bepaald niet. Die organisaties zijn noodzakelijk voor burgers om een stem te hebben in de maatschappij, om zich vertegenwoordigd te voelen en om problemen aan te kaarten. In dit model krijgen NGO’s in Nederland en in Afrika geen subsidie meer, maar bestaan alleen bij de gratie van hun leden en donaties. Daarmee kan een professionele staf aan de slag met uitwisselingen tussen Noord en Zuid, lobbywerk en campagnes, om de burgers te informeren en de overheid om coherent beleid te vragen, die ten goede komt aan ontwikkeling. Zonder de binding van subsidie kunnen organisatie onafhankelijker opereren: dat is gezonder en efficienter.
Bijkomend voordeel: nauwelijks bureaucratie en geen ingewikkelde rapportages meer naar de subsidieverstrekker. Alleen de leden moeten worden overtuigd van het nut van het werk. Die organisaties kunnen zich, zoals nu, specialiseren in bepaalde thema’s en daarnaast ook samenwerken met NL-Cooperation, of door NL-Cooperation worden ingehuurd. Dit werkt een ‘rush’ naar geld tegen en het komt er bij NGO’s neer op hun professionaliteit en vertegenwoordiging in de maatschappij.
Naief? Misschien. Maar gezien de omstandigheden moet er iets grondig veranderen. De tijd is rijp voor echte ontwikkelingssamenwerking: gelijkwaardige samenwerking gebaseerd op vragen vanuit het Zuiden, die bijdraagt aan ontwikkeling van Afrika van binnenuit. Nederland kan voorop lopen met deze nieuwe vorm en daarin een voorbeeld zijn. Later kan het ook gaan samenwerken met andere landen.
Overtuigen
Of het Nederlandse publiek dit zal steunen? Het zal moeten blijken. Maar leden en donateurs zijn doorgaans goed geinformeerde wereldburgers, die liever aan grotere veranderingen bijdragen dan het slaan van 100 waterputten. Aan de overheid om deze vorm van ontwikkelingssamenwerking aan te prijzen en om burgers te informeren. En aan maatschappelijke organisaties om hun leden te overtuigen, wat voor een nieuwe dynamiek zal zorgen, met een onafhankelijker en sterker maatschappelijk middenveld.
De meest cruciale vraag is wel: zal Afrika nog bij Nederland aankloppen? Hieruit zal moeten blijken of Afrika werkelijk naar ontwikkeling op eigen krachten streeft. Of Afrika liever leert vissen dan dat ze vissen krijgt. Ik geloof dat Afrika er klaar voor is.