
Lang verwacht SER-advies brengt weinig nieuws
Stimuleer de private sector in ontwikkelingslanden, vergroot de ontwikkelingsimpact van het Nederlandse bedrijfsleven en bevorder sterke sociale partners en een goede sociale dialoog in ontwikkelingslanden – dit zijn de belangrijkste aanbevelingen uit het SER-ontwerpadvies: ‘Ontwikkelingen door duurzaam ondernemen’ dat vrijdagmiddag vrijgegeven werd. Hiermee sluit de voorbereidingscommissie onder voorzitterschap van Alexander Rinnooy Kan grotendeels aan bij de huidige kabinetsvisie.
De Sociale Economische Raad (SER) ziet in een goed ontwikkelde private sector een motor voor duurzame groei en werkgelegenheid. Volgens de data van de Raad zijn negen van de tien mensen in ontwikkelingslanden voor hun inkomen afhankelijk van de private sector, formeel of informeel. Daarom moet de effectieve economische samenwerking zich richten op het bevorderen van lokale bedrijvigheid en de daarvoor benodigde randvoorwaarden, ofwel een ‘enabling environment’.
De verantwoordelijkheid voor versterking van de private sector ligt volgens de SER allereerst bij lokale overheden, ondernemers en maatschappelijke actoren, zoals sociale partners (zoals vakbonden en werkgeversorganisaties). Nederlandse bedrijven, de Nederlandse overheid en Nederlandse sociale partners en maatschappelijke organisaties kunnen lokale partijen hierbij ondersteunen.
Het bedrijfsleven, sociale partners en maatschappelijke organisaties dienen actiever betrokken te worden bij de aanwending van de middelen voor ontwikkelingssamenwerking. Dat kan door Nederlandse expertise beter te benutten door aanpassingen binnen bestaande programma’s,zoals het ORIO programma van het ministerie van Buitenlandse Zaken dat zich richt op het verbeteren van infrastructuur in ontwikkelingslanden in samenwerking met het bedrijfsleven. Ook kan dit door het aangaan van langdurige bilaterale samenwerkingsverbanden met deze landen op de prioriteitsterreinen water en landbouw.
Geen landenlijst
Het bedrijfslevenprogramma moet zich niet beperken tot de landenlijst van staatssecretaris Ben Knapen, zo adviseert de SER. Bedrijven moeten kunnen investeren over de hele wereld, daar waar de mogelijkheden zijn. Internationale handels- en productieketens beperken zich ook niet tot die lijsten. De SER vindt het belangrijk dat bedrijven die subsidie aanvragen aangeven hoe hun voorstel bijdraagt aan duurzame groei in het ontwikkelingsland en hoe het past binnen de verschillende activiteiten van andere bedrijven en maatschappelijke organisaties.
Vraagsturing vanuit ontwikkelingslanden blijft centraal staan. De samenwerking met Nederlandse private partijen moet zichtbaar bijdragen aan de private sectorontwikkeling en volwaardige werkgelegenheid in de ontwikkelingslanden zelf.
OESO-richtlijnen
Actief toezien op naleving van de hernieuwde OESO-richtlijnen moet een strikte voorwaarde zijn voor de toekenning van subsidie uit ontwikkelingsgelden. De richtlijnen geven weer wat de Nederlandse overheid en 41 andere landen verwachten van bedrijven op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen in het buitenland. De handhaving van deze richtlijnen moet vooral achteraf plaatsvinden. Zou een subsidieontvangend bedrijf falen in het naleven van de OESO richtlijnen, dan moet er een mogelijkheid komen voor de overheid om het subsidiebedrag te kunnen terugvorderen, hoewel alleen in het uiterste geval.
Volgens de Raad dragen sterke sociale partners en een goede sociale dialoog bij aan goed bestuur, afstemmingen tussen sociale en economische doelen en volwaardige werkgelegenheid in ontwikkelingslanden. Daarom moet de positie van sociale partners in deze landen verder versterkt worden. De SER ziet hierbij een rol voor programma’s ter versterking van werkgevers- en werknemersorganisaties. Daarnaast dienen fundamentele arbeidsnormen van vrijheid van vereniging, collectieve onderhandelingen en onafhankelijke en professionele sociale partners meer centraal te staan in de bilaterale contacten.
De adviescommissie stond onder leiding van Alexander Rinnooy Kan. Met hulp van sprekers, genodigden en een online consultatie kwam de commissie tot het ontwerpadvies. Onder andere Partos, de belangenvereniging van particuliere internationale samenwerkingsorganisaties, en de AIV (Adviesraad Internationale Vraagstukken) hielpen de commissie. De vaststelling van het ontwerpadvies vindt plaats in de openbare raadsvergadering van 16 september 2011.