Tussen hoeksteen en theekrans

Kun je als ontwikkelingswerker wel of niet opgaan en inburgeren in de lokale cultuur van het land waar je werkt? Deze herkenbare vraag voor iedere ontwikkelingswerker staat centraal in de nieuwe column van Manon Stravens.

Vertel eens, hoe staat het met je gevoelsleven? Ik heb de vraag je al zo lang willen stellen maar het gepaste moment niet gevonden’. Ik bevind me in een groep met uitsluitend kaartende, kluivende en grappende mannen. Een halve meter achter me zit er eentje te bidden. Die kan met een half oor meeluisteren. Ik vraag me af hoe Moussa erbij komt dat dit het goede moment is, maar de vraag is terecht. Een blanke alleenwonende jongedame die zich mengt tussen manvolk roept nou eenmaal vragen op.

Ruim een jaar geleden verhuisde ik naar mijn wijk Lafiabougou – ‘daar waar je tot rust komt’- in Bamako. Ik had behoefte aan contacten, vriendschappen, een veilige sociale kring om aan te schuiven. Omgekeerd ontsnap je niet snel aan het oog van een groep hangende mannen bij de voordeur. En zo was de introductie in de grin snel een feit.

Broeinest van geheimen

Ze kennen elkaar sinds hun vroege jeugd en vinden mekaar sinds jaar en dag op die ene straathoek. Avond na avond. De grin lijkt een simpele theekrans, maar is na de familie wellicht de tweede hoeksteen van de Malinese samenleving. Een vaste plek waar problemen en politiek worden besproken, deals gesloten, geld ingezameld, buurtgenoten bestudeerd en vooral veel informatie vloeit. Een broeinest van geheimen. Wie zich niet aan de codes houdt, wordt eruit getimmerd.

Ik breng er hele avonden door. Om me steevast af te vragen wat ik er nou precies te zoeken heb. Dan denk ik aan de tijd dat ik blootsvoets ging ‘meeleven’ op een vrijwilligersproject in Kenia. Of als student ‘participerend observeren’ moest in Benin. Maar daar waar ik destijds door de Afrika-voor-beginnersfase ging, dan wel een geloofwaardige scriptie te schrijven had, leef ik deze dagen gewoon een volle werkweek in een slopend klimaat. Heb wel wat beters te doen dan doelgericht inburgeren. Mijn actieradius is beperkt.

Hechte vriendschappen

Ik glimlach bij de aanvankelijke gedachte er hechte vriendschappen te vinden waarmee ik de hort op kan. Op zijn zachts gezegd naïef. Hartverwarmend zijn de kreten dat ik integraal grinlid ben en dat degene die ‘onze zus’ iets aandoet, iedereen kwaad doet. Ik geloof het ook van harte sinds de halve groep zich mobiliseerde tegen een taxichauffeur die me een faux blanche had genoemd. Maar Fouss, Baba, Habib of Idrissa krijg ik echt niet mee voor een, noem eens wat, NS wandeling, een nacht doorzakken of een weekend kamperen.

Echte gesprekken voer ik er met een enkeling en achter die gezellige, geestige en slimme kerels schuilen opvattingen en een belevingswereld die soms haaks op de mijne staan. Bovendien kom ik zelden bij iemand thuis. Zoals voor iedereen: het is die straathoek of niets. Maar een van oorsprong vegetarische liefhebber van Martin Bril in een rugzak op Schiermonnikoog wil wel eens wat ondernemen.

Als muggen in het regenseizoen

Mijn vrouw-zijn maakt(e) het nog iets gecompliceerder. Malinese mannen gedragen zich nogal eens als muggen in het regenseizoen. Dat weten ze zelf maar al te goed en ik werd van alle kanten gewaarschuwd: het zou zich één voor één op me storten. Vriendschap tussen man en vrouw loopt altijd op iets uit. Iemand vriendschappelijk uitnodigen voor een cola op mijn dakterras was dus de kat op het spek binden. Andersom vreesde ik het stigma van de van god losgeraakte blanke vrouw. Ik interpreteerde de mededeling dat ze allemaal getrouwd zijn als een boodschap dat ik me moest gedragen. Dan kom je dus niet zo maar even aanzetten met een fles whisky en een tent.

Hoe cultureel krampachtig kun je zijn. ‘Manon, haal die maatschappij tussen je oren vandaan!’, deelde Moussa me mee. Het is allemaal niet zo zwart-wit en er wordt toch wel gepraat. Hij heeft gelijk. We zijn ruim een jaar verder en mijn verwachtingen zijn bijgesteld, mijn beeldvorming gepolijst en angsten gesust. Ik volg de middenweg tussen blootsvoets en op mijn tenen lopen. Voor wat betreft de grin, ik kom er voor een causerie zonder koekje. En des te meer waardeer ik die momenten. Op een loze zaterdagmiddag, na een vermoeiende werkdag of de bevalling van een column als deze, is éven neerploffen, een theetje wegslurpen of uit de schaal mee-eten, zeggen dat alles goed gaat, lekker leeghoofdig meegeinen, het straatleven observeren en verder niets, een ware weldaad. Ze zitten er altijd en je bent er altijd welkom.

Ik ga nog even, voor de nacht weer valt. Kan bѐ kofѐ!

Auteur
Manon Stravens

Datum:
02 augustus 2011
Categorieën:
Tags: