Vrijdagmiddagborrel: Over Consumers en Beneficiaries

Redacteur Janneke Juffermans sluit de rij in de vrijdagmiddagborrels die ter gelegenheid van de vakantie van hoofdredacteur Marc Broere worden geschreven. Ze verwondert zich over de cultuurverschillen tussen het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en beschouwt deze verschillen in relatie tot partnerschappen tussen deze sectoren.

Vice Versa brengt in oktober een special uit, een bijlage over partnerschappen tussen het bedrijfsleven, ontwikkelingsorganisaties en overheden. Deze partnerschappen zijn steeds meer in opkomst, in allerlei soorten en maten, en worden gezien als hét antwoord op de huidige complexe problemen waar de wereld mee kampt. Tegelijkertijd is de werking van deze partnerschappen als de manier om duurzame ontwikkeling te bewerkstelligen, nog niet onomstotelijk vastgesteld door onderzoek. Daarvoor zijn we nog te kort aan het ‘partneren’.

In de special staat het leren van partnerschappen en van elkaar centraal en dat betekent onder andere het omgaan met cultuurverschillen.

Cultuurverschillen en veronderstellingen

Op een bijeenkomst van DPRN, afgelopen voorjaar, maakte ik voor het eerst echt kennis met die cultuurverschillen. Er waren veel ngo-mensen en ook bedrijven waren goed vertegenwoordigd. In de discussies aan de tafels vielen bovendien kleine zaken op. De ondernemers waren veelvuldig aan het woord. Ze legden de ngo-werknemers uit wat hun rol zou moeten zijn en hoe ze het bedrijfsmatige proces het beste konden faciliteren. De ontwikkelingswerkers knikten, maakten aantekeningen en stelden vragen. Andersom werden er nauwelijks vragen gesteld, de bedrijven voelden blijkbaar die behoefte een stuk minder dan de ontwikkelingswerkers. De ondernemers vertelden zelfs aan de ontwikkelingswerkers wat hun kwaliteiten waren: ‘Jullie hebben de contacten.’ Alsof zij dat zelf niet wisten. Eerlijk gezegd leek het daar op dat moment wel op, want niemand ging in tegen het idee dat hun expertise zich beperkte tot het hebben van contacten.

Een paar maanden later volgde een bijeenkomst van PSO, het partnership resource centre en ICCO over het zuidelijk perspectief in partnerschappen. De ngo-wereld was oververtegenwoordigd, en er waren twee bedrijven aanwezig, waar na de lunch nog maar één van overbleef. Het bedrijf dat als eerste vertrok, althans de vertegenwoordiger van dat bedrijf, begon ook, toen hem daarnaar werd gevraagd, uit te leggen dat ngo’s het bedrijfsproces moesten ondersteunen en als het ware de weg vrij moesten maken voor bedrijven om zich zo vrij mogelijk aan hun taak (ondernemen) te kunnen wijden. Dit keer kwam daar wel kritiek op en werd de spreker er fijntjes door anderen op gewezen, dat het om complementariteit van kwaliteiten ging.

De andere ondernemer, die de rest van de dag bleef, werd na de lunch steeds gezien als ‘het bedrijfsleven’. Elke keer als er in de discussie een vraag werd gesteld waar ‘het bedrijfsleven’ een antwoord op moest geven, wendde men zich tot hem. Aan zijn gezicht te beoordelen had hij niet helemaal op deze verantwoordelijkheid gerekend, maar hij deed erg zijn best om alle vragen namens het bedrijfsleven te beantwoorden.

Jargon

Op de redactie van Vice Versa kreeg de opzet voor de special intussen steeds meer vorm, ideeën waren er genoeg en kwamen ook van alle kanten naar ons toe. Ook via die kanalen hoorden we weer over cultuurverschillen. Zo blijken ngo’s te spreken over ‘beneficiaries’, vertelde iemand van Unilever me, terwijl bedrijven spreken over ‘consumers’.

Consumers heeft voor veel ngo’s (ik spreek even over ngo’s maar bedoel natuurlijk de medewerkers van ngo’s) een negatieve klank, waarom is niet bekend. In het woord consumers zit een actief werkwoord verborgen, terwijl het woord beneficiaries denk ik bevoogdend kan overkomen. Of ik ergens een beneficiary van ben, bepaal ik tenslotte liever zelf, maar in het woord klinkt een aanname door. Een beneficiary heeft, desnoods tegen wil en dank, profijt van de inspanningen.

Van elkaar leren

Ik merk vaak dat de bedrijfsmatige aanpak me meer aanspreekt: het zakelijke, doelmatige, optimistische, maar ook eerlijke en initiatiefrijke van bedrijven. Het durven uitkomen voor je eigen belangen in een samenwerking, en daarin niet verhullend zijn. Tegelijkertijd lijkt het soms of bedrijven makkelijk over de complexiteit van problemen heen stappen. Ze hebben haast en willen resultaten. Als een bepaald project ergens niet lukt, niet getreurd, dan proberen ze het ergens anders. Geduld beoefenen is een van de zaken waarin bedrijven van ontwikkelingsorganisaties kunnen leren, net zoals het omgaan met een ingewikkelde context, met verschillende belangengroepen en het werken aan langdurige relaties en daarin verschillende strategieën hanteren.

Ngo’s kunnen mijns inziens leren van de (over)moed van bedrijven, het zelfverzekerde van ondernemers. Ngo’s hebben soms de neiging zich in een partnerschap te verdedigen of in hun schulp te kruipen. Dit wordt wel het calimero-effect genoemd. Ze weten slecht wat hun meerwaarde kan zijn voor bedrijven, zoals ook op de bijeenkomst van DPRN bleek. Ngo’s zouden zich veel zelfverzekerder kunnen presenteren. Dat kunnen ze doen door beter te weten wie ze zijn, wat hun belang en inbreng in het partnerschap is. Ngo’s moeten daarin kiezen hoe ze met hun verschillende rollen omgaan. Als ze een activistische rol aannemen, zoals Greenpeace, Fairfood en Amnesty, is het lastig samenwerken met een bedrijf dat ook bepaalde zaken verweten kan worden vanuit dat activistische perspectief. Hoe gaan ngo’s hiermee om? Het beste kunnen ze vóór ze een partnerschap aangaan daar over nadenken en er ook transparant over zijn.

Beelden bijstellen

Bij veel bedrijven is een verschuiving gaande van filantropie naar maatschappelijk verantwoord ondernemen en vervolgens sociaal ondernemen. In het laatste geval is het bedrijf minder bezig met winstmaximalisatie, maar des te meer met winstoptimalisatie waarbij het ook de P’s van people, planet en profit betrekt. Dit doet het bedrijf vanuit het inzicht dat als het over een aantal jaar nog wil meetellen, het wel duurzaam en ethischer zal moeten gaan ondernemen. Want naast het feit dat de bronnen schaars worden, worden vanwege de groeiende mondiale middenklasse ook de mensen die onder zeer slechte omstandigheden voor een mager salaris willen buffelen, steeds schaarser.

Het aloude beeld dat bedrijven alleen maar uit kunnen zijn op het maken van winst is niet meer geldig. En zo zullen ook bedrijven hun beeld van ngo’s moeten bijstellen. Ngo’s lijken op dit moment in een identiteitscrisis, draagvlakcrisis en financiële crisis te verkeren, dus makkelijk hebben ze het niet. Misschien niet raar dat ze in een partnerschap de neiging hebben zich als calimero op te stellen.

Kansen

Beide partijen kunnen echter van elkaar leren en ook eigenschappen van elkaar overnemen. Als dat gebeurt, heeft niet alleen het partnerschap zin gehad vanwege de goede samenwerking en hopelijk de bijdrage aan het grotere doel (ik ga er even vanuit dat je alleen eigenschappen van elkaar overneemt in een goede samenwerking, waarbij je over geschillen heen komt), maar tegelijkertijd kunnen ngo’s en bedrijven er zelf iets aan hebben voor hun organisatieontwikkeling. Het kan hen helpen te overleven. Want niet alleen de complexe problemen zullen moeten worden overwonnen.

Bedrijven die sociaal ondernemen zien het goed: willen ze over een aantal jaar nog meetellen, dan kunnen ze niet anders. En dat inclusieve denken dat hoort bij sociaal ondernemen kunnen ze bijvoorbeeld leren van ngo’s. Hetzelfde geldt voor ngo’s. Hoewel hun nieuwe koers nog niet duidelijk is en per ngo zal verschillen, kunnen partnerschappen hen wel helpen om een nieuwe richting te vinden en zichzelf te herpositioneren, als ze deze kansen grijpen en uit hun calimero-rol stappen. Voor beide partijen kansen dus – nu alleen nog het bewijs voor de bijdrage van partnerschappen aan duurzame ontwikkeling.