
Vrijdagmiddagborrel: Gender – van moraliteit naar argumenten
Iedere vrijdagmiddag bespreekt hoofdredacteur Marc Broere actuele ontwikkelingen uit de sector. Met vandaag aandacht voor de succesvolle genderlobby. Stond gender vroeger synoniem aan belerende en verbitterde feministes binnen de ontwikkelingssector, vandaag de dag is de morele troefkaart losgelaten en worden steeds meer mensen met zakelijke argumenten overtuigd. Inclusief de hoofdredacteur van Vice Versa.
In maart 1991 maakte ik mijn allereerste journalistieke reis naar Afrika. Ik ging drie weken naar Kenia om vooral over de sloppenwijken van Nairobi te schrijven en om een aantal plattelandsprojecten van SNV te bezoeken in het noorden en westen van het land. Voor me in het vliegtuig zat een moeder met een huilend kind die ik de volgende dag terugzag op het veldkantoor van de SNV in Nairobi. Zij werd aan me voorgesteld als de nieuwe genderdeskundige van SNV. Het leek Reint Rosenstok, de velddirecteur van SNV, een goed idee dat ze als een soort van Keniaanse inburgeringcursus met mij mee zou gaan naar enkele interviews tijdens die eerste dagen.
Ik had daar geen bezwaar tegen, een beslissing waar ik al snel spijt van zou krijgen. In de eerste plaats nam de betreffende dame telkens haar huilende kind mee naar afspraken, wat tijdens interviews met lokale ngo-leiders of gemeentebestuurders voor een ongemakkelijke situatie zorgde. Tijdens de momenten dat ze midden in een gesprek spontaan borstvoeding begon te geven, wisten we ons allemaal geen goede houding te geven. Maar bovenal sprak deze genderdeskundige Afrikaanse mensen, die ze voor het eerst in haar leven ontmoette, op een zeer onvriendelijke en belerende wijze toe. Daar voelde ik me pas echt ongemakkelijk bij.
Terwijl we van de ene sloppenwijk naar de andere werden gereden in Nairobi, liet ze keer op keer aan mij doorschemeren een bloedhekel te hebben aan Afrikaanse mannen. Tijdens haar vorige werkperiode in West-Afrika was ze zwanger geraakt van een Afrikaanse man die haar vervolgens had verlaten. De woede hierover was haar belangrijkste drijfveer geworden om nu als genderdeskundige voor SNV in Kenia aan de slag te gaan. Ik heb zelden iemand ontmoet die zo verbitterd was.
Vrouwonvriendelijk
Deze ontmoeting tijdens mijn eerste reis naar Afrika heeft lange tijd toch wel mijn associaties bij het woord gender bepaald. Ik moet eerlijk zeggen dat ik ook later in andere landen een aantal bijna identieke genderdeskundigen ben tegengekomen, hoewel net iets minder extreem. Bij het karikatuurbeeld van de ontwikkelingswerker wordt vaak gesproken over een man met een blond vlasbaardje die geitenwollensokken onder zijn sandalen draagt. Dit type ben ik in twintig jaar reizen naar ontwikkelingsprogramma’s en projecten eigenlijk nooit tegengekomen. Geitenwollensokken draag je sowieso niet in de tropen. Bijna alle mannelijke ontwikkelingswerkers in ‘het veld’ die ik ken dragen stevige wandelschoenen tijdens hun werk.
Maar er is ook een karikatuur van de genderdeskundige die ik wél regelmatig heb ontmoet, namelijk van de hierboven beschreven vrouw. Ik ben de jaren daarop verschillende malen teruggekeerd naar Kenia en hoorde van andere SNV’ers dat de genderdeskundige uit mijn verhaal slecht lag in de groep (zowel bij haar collega’s als bij Afrikaanse partnerorganisaties van SNV), maar dat mensen haar amper tegen durfden te spreken. Voor een jonge generatie ontwikkelingswerkers, die deze website bezoeken, is het misschien moeilijk voor te stellen maar er was nog niet zo lang geleden een tijd dat de Derde Wereldbeweging in Nederland, maar ook de ontwikkelingssamenwerking in de praktijk, haar eigen codes en ongeschreven wetten had.
Status aparte
Zo hadden genderdeskundigen in de jaren tachtig en negentig een status aparte in de sector. Mannelijke ontwikkelingswerkers haalden het meestal niet in hun hoofd om daar een discussie mee aan te gaan omdat je dan de reputatie kreeg dat je ‘vrouwonvriendelijk’ of een ‘macho’ was. Zo’n imago betekende minder kansen op promotie of invloed in veldraden en andere inspraakorganen bij ontwikkelingsorganisaties.
Deze politieke correctheid ging zelfs zover dat ik me herinner dat een grote ontwikkelingsorganisatie in Nederland bij partnerorganisaties in ontwikkelingslanden de voorwaarde aan financiering stelde dat de helft van het bestuur en staf van deze partnerorganisaties uit vrouwen moest bestaan. Dat is een nobel streven, maar we hebben het over ontwikkelingslanden en zelfs in Nederland bestaat de helft van bestuur en staf van maatschappelijke organisaties doorgaans nog niet eens uit vrouwen. En wat ik nog opmerkelijker vond: keek je naar diezelfde ontwikkelingsorganisatie die deze voorwaarden oplegde, dan werd die zelf ook geleid en bestuurd door overwegend mannen. Dus waarom die eis stellen aan organisaties in ontwikkelingslanden, terwijl je er zelf ook niet aan voldoet? Op z’n zachtst gesteld vreemd.
Wo=men
Maar de tijden veranderen en ik moet anno 2011 bekennen dat ik het afgelopen jaar behoorlijk ben omgegaan en een stuk positiever over gender ben gaan denken. Dat komt met name door de activiteiten van Wo=men, het Nederlandse genderplatform. En niet alleen ik ben omgegaan. Onder de bezielende leiding van Elisabeth van der Steenhoven is Wo=men enorm succesvol geweest in het op de politieke agenda zetten van een geïntegreerde genderbenadering binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid.
Niet alleen vrouwelijke Tweede Kamerwoordvoerders op het terrein van ontwikkelingssamenwerking gingen om, maar ook bijvoorbeeld VVD’er Klaas Dijkhof. En wat te denken van staatssecretaris Ben Knapen. Hij heeft tijdens de afgelopen debatten verschillende kamerbrieven over gender toegezegd. Knapen lijkt op het gebied van gender heel wat makkelijker te vermurwen dan als het gaat over bijvoorbeeld de kortingen op mfs-organisaties. Tijdens het laatste debat over de Focusbrief sprak hij vol overtuiging dat vrouwen zeventig procent van hun inkomsten mee terugnemen naar het gezin, terwijl dat bij mannen slechts dertig procent is.
Andere toon
En in die cijfers zit nu ook precies datgene wat mij heeft overtuigd. Wo=men baseert zich namelijk op cijfers en heeft op deze manier een compleet andere toon gegeven aan het debat over gender binnen de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Werd vroeger de morele troefkaart uitgespeeld en was het überhaupt een taboe om kritische vragen over gender te stellen, vandaag de dag gaat het om cijfers. Wo=men laat heel effectief zien dat speciale aandacht voor de positie van vrouwen helemaal niet doet denken aan de vervlogen tijden dat de sector nog héél erg politiek correct was, maar dat het juist heel erg past in de discussie over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking.
Wo=men haalt rapporten van de Wereldbank aan waarin geconstateerd wordt dat landbouwplannen veel effectiever zijn als je rekening houdt met de positie van de vrouw. Vrouwen worden bijvoorbeeld belemmerd door eigendomsrechten. Als vrouwen zelf grond moeten beheren, stijgt de efficiëntie van de landbouw volgens de Wereldbank met 20 procent. Nu gaat veel landbouwgrond verloren omdat mannen geen mest en graan kopen.
Lobbyen met argumenten
Zo lobbyt Wo=men met argumenten. En niet alleen richting OS-woordvoerders en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook naar bijvoorbeeld het ministerie van Defensie vindt lobby plaats en worden bronnen uit ‘onverdachte’ en zeker niet ‘linkse’ hoek opgevoerd. Zo schermt Van der Steenhoven met een rapport van –jawel- de Amerikaanse inlichtingendienst CIA waarin beschreven staat dat de belangrijkste spelers in conflictgebieden vrouwen zijn. Vrouwen bepalen waar het eten naartoe gaat en of er wel of geen scholing wordt gegeven aan paramilitaire groepen. Vrouwen zijn ook early warners in conflictgebieden: zij merken als eersten dat de spanningen oplopen. En als zelfs de CIA dat stelt…….
Ik vind de manier waarop Wo=men dit allemaal doet heel effectief en bij de tijd. Ik heb me wel eens afgevraagd waarom ik me wel enorm erger aan die andere succesvolle lobby, namelijk die van aidsbestrijdingorganisaties, maar niet aan die van Wo=men. Dat komt denk ik omdat de aidslobby nog steeds de morele troefkaart uitspeelt. Telkens als er op aidsbestrijding dreigt te worden bezuinigd, dan zet de aidslobby doodskisten neer op het Binnenhof of wordt er door directeur Ton Coenen van het aidsfonds weer geroepen hoeveel extra mensen er nu weer dood zullen gaan omdat de staatssecretaris een andere afweging maakt.
Wo=men doet dat fundamenteel anders. Ze lobbyt op basis van inhoudelijke argumenten en legt helder en gefundeerd uit waarom ontwikkelingssamenwerking effectiever is met een geïntegreerd genderbeleid. Ik denk dat de ontwikkelingssector van Wo=men kan leren hoe je op basis van pure inhoudelijke argumenten een succesvolle lobby kan opzetten en draagvlak kunt creëren. Het lijkt me dat dit voorbeeld navolging verdient. Er zijn immers zoveel pure feitelijke en inhoudelijke argumenten te geven waarom het heel verstandig is om niet te bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking.