Vrijdagmiddagborrel: Je trots of je doelgroep?

Terwijl hoofdredacteur Marc Broere nog steeds van zijn vakantie geniet, is het deze week de beurt aan redacteur Vera Hendriks om de vrijdagmiddagborrel te schrijven. Ze vraagt zich af waarom er toch zoveel ngo’s zijn, die eigenlijk allemaal hetzelfde nastreven. Zou het niet beter zijn voor het draagvlak en de effectiviteit als ze zouden fuseren?

Nederland kent een wirwar aan ngo’s en andere ideële stichtingen. Alleen al brancheorganisatie Partos heeft 101 leden, en dat is nog maar een fractie van het totale aanbod. Veel van hen werken aan dezelfde onderwerpen en in dezelfde landen. Wat is toch de reden voor het bestaan van zo veel organisaties? vraag ik me regelmatig af.

Eén reden die ik kan bedenken is het gebrek aan vertrouwen in bestaande organisaties. Steeds weer richten mensen nieuwe stichtingen en initiatieven op, omdat ze er niet van overtuigd zijn dat hun geld goed terecht komt als ze het werk door anderen laten doen. ‘De strijkstok’, het gebrek aan communicatie over resultaten, te weinig inspraak van mensen in het veld… het zijn allemaal redenen waarom idealisten denken dat ze het zelf beter kunnen doen.

Draagvlak

Een tweede reden heeft zijn oorsprong in de verzuiling. Elke zuil richtte eigen goede doelen op, en die indeling is na de ontzuiling grotendeels blijven bestaan. Cordaid is katholiek, ICCO protestant, Hivos humanistisch en zo bestaan er nog veel meer organisaties met een specifieke ideële identiteit, vooral in de kerkelijke hoek. Deze organisaties hebben ook een heel eigen achterban met dezelfde ideële principes als zij; in feite is dat ook hun grote kracht, want die donateurs zullen niet gauw hun geld naar een andere organisatie overmaken.

Maar de gemiddelde Nederlander kent de verschillen tussen al die organisaties niet, zelfs niet ‘de grote vier’ (ICCO, Hivos, Cordaid en Oxfam Novib), en voor deze Nederlander is het allemaal één pot nat. Het is bijna ondoenlijk om uit deze brij aan goede doelen het doel te vinden dat het meest aanspreekt en waar geld goed terechtkomt; vandaar dat er alleen donaties worden gedaan bij grote rampen, of als een familielid persoonlijk betrokken is. In feite, zo denk ik, heeft de overvloed aan organisaties veel van doen met de moeheid die er ten opzichte van ontwikkelingssamenwerking is ontstaan. De sector is te ondoorgrondelijk geworden.

Competitie

Een ander gevolg van het bestaan van zoveel ngo’s is dat er enorme competitie ontstaat om fondsen, donateurs en media-aandacht. Terwijl de hoeveelheid geld van institutionele donoren en de overheid afneemt, bevechten steeds meer ngo’s elkaar om een stukje van de taart. Honderden aanvragen worden ingediend en veel tijd en geld wordt er besteed aan fondsenwerving. Alleen de allerbeste voorstellen worden immers beloond met een prijs. Dat is jammer, want veel goede projecten kunnen geen doorgang vinden door gebrek aan geld.

Ook veel geld wordt er gestopt in de werving van donateurs. De ‘zwevende’ donateur, die niet goed weet welk doel bij hem of haar past, moet worden overtuigd een bepaald kamp te kiezen. Zeker nu het afnemen van overheidsgeld organisaties ertoe noopt meer fondsen uit particuliere fondsenwerving te halen, is de PR-machine op volle kracht aangezet. Maar wat doet de persoon die op straat door vijf verschillende wervers wordt aangesproken om hun geweldige projecten te steunen? Die krijgt er genoeg van en loopt door.

Rapportagedruk

Kwalijker is het effect van veel verschillende donororganisaties op partners in het Zuiden. Die zuchten onder de druk van het rapporteren in zoveel verschillende formats. Elke donor heeft een eigen visie, eigen monitoringsmethoden en eigen werkwijzen waaraan op zijn minst lippendienst moet worden bewezen. Wat het nog lastiger maakt is als donoren zelf ook weer geld van andere donoren ontvangen, waardoor de eisen verder toenemen, terwijl tegelijkertijd de vrijheid om flexibel om te gaan met monitoring en evaluatie afneemt. Kunnen ngo’s niet gezamenlijk afspraken maken over rapportages? Zou de ene ngo genoegen nemen met het format van een ander, of zelfs het format van de partnerorganisatie zelf? Vooralsnog niet of nauwelijks.

Natuurlijk zijn er de MFS-II allianties, waarin organisaties gedwongen zijn samenwerkingsverbanden aan te gaan. Het was de bedoeling van oud-minister Koenders om daarmee coördinatie te verbeteren en rapportagedruk te verlichten. Maar heeft MFS-II dat ook gedaan? Veel allianties zijn gevormd in erg korte tijd en op basis van hoe er het beste geld binnengehaald zou kunnen worden – niet als prioriteit op grond van wederzijdse verstandhoudingen en geloof in een betere toekomst door samenwerking. Daarbij is de regeldruk ook niet afgenomen, aangezien organisaties binnen een alliantie ook weer aan de penvoerder moeten rapporteren, en die aan het ministerie: dubbel werk dus.

Waarom niet fuseren?

De vraag is vrij simpel. Als er teveel concurrerende ngo’s zijn, en die veelheid komt de kwaliteit van het werk in het veld niet ten goede, waarom zouden ze dan niet fuseren? Ik betrap mezelf er op dat ik het fijn vind dat er nog maar één persvrijheidsorganisatie bestaat, Free Press Unlimited, in plaats van drie. Dat is tenminste duidelijk. Hoewel de fusie niet zonder kleerscheuren is gebeurd, laat dit zien dat het wel degelijk mogelijk is om verschillen in identiteit, personeel, thema’s en werkwijzen te verenigen voor een gezamenlijk doel. Verder juich ik ook de ontwikkeling van verschillende themaplatforms toe zoals WO=MEN (gender) en Agri-Profocus (landbouw), waarin organisaties die werken rondom hetzelfde thema, zowel in Nederland als internationaal, zich hebben verenigd.

Toch zijn er ook goede argumenten tegen zulke fusies te bedenken. Stel bijvoorbeeld dat alle ngo’s zich zouden samenvoegen tot thema-georiënteerde organisaties – wie houdt er dan nog een holistisch overzicht en bepaalt welk thema voorrang heeft op het andere? Generalisten en cross-cutting issues zijn absoluut nodig. Omgekeerd zijn overkoepelende organisaties juist weer zo generalistisch, dat minderheden en specialistische onderwerpen naar de achtergrond zouden verdwijnen. Tenslotte zijn grote fusie-organisaties erg bureaucratisch door de hiërarchie, terwijl kleine organisaties juist korte lijnen hebben die inspraak en innovaties makkelijker maken.

Hersenkraker

Hoe moet je het dan oplossen? Het fusie-idee blijft voor mij een hersenkraker. Misschien is het goed om fusies te promoten waar mogelijk, zeker waar deze over de landsgrenzen heengaan. Anders ligt de toekomst in netwerken en platforms, waar uitwisseling en samenwerken op basis van gelijkwaardigheid de hoofdmoot vormen. Hybride vormen, waar overheid en bedrijven ook meepraten, hebben zeker een toekomst.

Uiteindelijk is dit ook in het eigen belang van ngo’s, want waar subsidie ophoudt, zullen sommigen op den duur hun deuren moeten sluiten. Fusie of intensieve samenwerking kan helpen voorkomen dat hun werk verloren gaat. Het is misschien even slikken, maar wat is nu belangrijker: je trots of je doelgroep?