
Grondstoffennotitie: misplaatste pretentie van koploperschap
De pas gepresenteerde Grondstoffennotitie gaat uit van een misplaatst vertrouwen in Nederland als koploper in duurzaamheid. Dit zogenaamde koploperschap wordt in de notitie steeds weer opgevoerd als alibi om niet te veel nieuwe acties in gang te zetten. Nederland zou moeten bijdragen aan het totstandkomen van wetgeving op het gebied van duurzame en eerlijke handel in grondstoffen. Dit betoogt Rene Grotenhuis namens zijn organisatie Cordaid.
Door: René Grotenhuis, Directeur Cordaid
Begin juli hebben de ministeries van Buitenlandse Zaken, EL & I en Milieu en Infrastructuur de Grondstoffennotitie aan de Ministerraad aangeboden. De grondstoffennotitie is de Nederlandse navolger van het Raw Materials Initiative van de Europese Commissie en heeft als doel de Nederlandse toegang tot cruciale grondstoffen zeker te stellen. Toegang tot grondstoffen is van kapitaal belang voor de wereldeconomie. Tegelijkertijd draagt de winning ervan vaak bij aan mensenrechtenschendingen, milieuschade en het in stand houden van corrupte regimes. Deze grondstoffennotitie laat zien dat bovengenoemde ministeries alle discussies in de wereld goed volgen maar is ronduit teleurstellend als het aankomt op echte acties. De volstrekt misplaatste pretentie van Nederlands’ koploperschap waar het gaat om duurzaamheid vormt hiervoor het dubieuze alibi.
De ‘resource curse’, de negatieve effecten van grondstoffenwinning op de lokale bevolking, heeft geleid tot de nieuwste vorm van OS, de ’Transparency & Accountability Initiatives’. Diverse organisaties en netwerken wereldwijd, waarvan een van de bekendste het Publish What You Pay netwerk is, waar Cordaid lid van is, zetten zich met succes in voor een eerlijke en duurzame winning van grondstoffen. Hierbij wordt gestreefd naar het omzetten van de resource curse naar duurzame ontwikkeling. De analyse van de problematiek door genoemde ministeries is redelijk adequaat. Men is zich goed bewust van de toenemende schaarste, van de invloed van de opkomende machten, van de groeiende competitie in de wereld.
Onduidelijke positie van Nederland
Toch is het opvallend dat in de notitie nauwelijks harde cijfers worden genoemd die de positie van Nederland onderbouwen. Iedereen moet geloven (of alle verwijzingen naar rapporten natrekken) hoe belangrijk de positie van Nederland is, hoezeer we eigenlijk al de draaischijf van de grondstoffen in Europa zijn, maar harde cijfers daarvoor ontbreken vrijwel geheel. En hoe Nederland op basis van deze centrale positie een rol zou kunnen spelen om leverage te hebben in het grondstoffendebat, blijft onduidelijk.
Terecht wordt gesteld dat duurzaamheid voor een handels- en doorvoerland van grondstoffen als Nederland cruciaal is. Ook hier deugt de analyse: door de groeiende vraag is het risico dat belangrijke grondstoffen schaarser worden sterk vergroot. Dat legt meer nadruk op duurzamer gebruik, recycling en het vinden van alternatieven. En terecht wordt gesteld dat Nederland ook hier moet inzetten op het bevorderen van internationale spelregels en effectieve multilaterale afspraken.
Maar alle concrete actie wordt weggestopt achter de constatering dat we eigenlijk al koploper zijn in de duurzaamheid. Zo wordt gepretendeerd dat de omslag naar een bio-based economy al volop gaande is, zonder dat dat met harde cijfers wordt onderbouwd. Wie bijvoorbeeld kijkt naar de positie van Nederland op de Europese ranglijst voor duurzame energie komt ons land tegen onder de middenmoot.
Nieuwe maatregelen uitgesteld
Toch wordt dit zogenaamde koploperschap in de notitie steeds weer opgevoerd als alibi om niet te veel nieuwe acties in gang te zetten. Nieuwe maatregelen worden niet voorgesteld. De rol van de overheid blijft bij stimuleren, initiatieven verbinden en aansturen op het maatschappelijk gewenste beeld. Het leidt nergens in de notitie tot concrete acties, tot het invoeren van nieuwe, hogere normen. Met het belonen van duurzame importen via goedkopere tarieven zou al veel gewonnen kunnen zijn en zou de positie als doorvoerland effectief gebruikt worden. Ook eigen inkoopbeleid zou aan de voorwaarden van de OESO richtlijnen voor Due Diligence in conflictregio’s en aan de VN richtlijnen van Ruggie (VN Speciaal Vertegenwoordiger Bedrijfsleven en Mensenrechten) moeten voldoen. In plaats van deze slechts ‘actief uit te dragen’.
Steeds wordt herhaald wat Nederland allemaal heeft gedaan, en welke internationale processen Nederland blijft ondersteunen. Maar een concreet voornemen om wetgeving voldoende aan te passen, steun voor voortschrijdende aanscherping van regelgeving op Europees niveau, het is helaas onvindbaar. Het is mooi dat herhaald wordt dat grondstoffen voor ontwikkelingslanden aan ontwikkeling moeten bijdragen, maar het is daarbij tekenend dat de initiatieven om te komen tot Europese wetgeving voor meer transparantie van olie en mijnbouwbedrijven (à la Frank-Dodd in de VS) niet worden genoemd. Waar Groot Brittannië, Frankrijk en Duitsland die stap al gezet hebben, wacht Nederland af. En natuurlijk geen woord over de rol van Nederland als gunstig belastingland voor holdings van grote internationale bedrijven, waaronder ook bedrijven die zich concentreren op grondstoffen.
Het is fijn dat de Nederlandse regering financiële steun geeft aan EITI en Collier’s The Resource Charter, die in potentie veranderingen teweeg brengen. Maar de regering kan veel meer doen, bijvoorbeeld door EITI in Nederland zelf te implementeren en daarmee internationaal werkelijk geloofwaardig te zijn als duurzame koploper. Nederland kan de belastingwetgeving aanpassen en de Europese equivalent van de Amerikaanse Dodd-Frank wetgeving volmondig steunen, net als de Engelsen, de Fransen en de Duitsers. Pas dan laat Nederland zien dat het haar daadwerkelijk ernst is met duurzaamheid. Ook dan pas kunnen korte metten gemaakt worden met de resource curse en krijgen ontwikkelingslanden de kans om grondstoffenwinning voor eigen ontwikkeling in te zetten. Zoniet, dan blijft het bij lipservice.