Delegatie Knapen onder de indruk van Dadaab

Dinsdag 19 juli bracht een Nederlandse delegatie met staatssecretaris Ben Knapen een spoedbezoek aan Dadaab, het mega-vluchtelingenkamp in Kenia. De delegatie was onder de indruk van wat ze zagen. ‘Beleid maken op een ministerie in Den Haag is iets heel anders dan vluchtelingen in de ogen kijken’, zo vertelt Hannah Tijmes, hoofd Humanitaire Hulp op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in een interview aan Vice Versa.

Tijmes, van huis uit sociaal geograaf, werkt al twintig jaar op het Ministerie en is sinds 2008 hoofd Humanitaire Hulp. In die positie heeft ze al enkele grote rampen meegemaakt, onder andere de aardbeving in Haïti en de watersnoodramp in Pakistan vorig jaar. ‘Je kunt geen leed met leed vergelijken,’ antwoordt ze op de vraag of deze ramp erger is dan andere rampen. ‘Deze ramp is ontegenzeggelijk groot: het gaat nu al om meer dan 11 miljoen mensen. De top van de crisis wordt pas in september verwacht, dus het einde is nog lang niet in zicht.’

Goede organisatie

‘Het was een bijzondere reis, ik kan niet anders zeggen,’ aldus Tijmes. ‘Dadaab ligt in een desolaat, gortdroog gebied, het was er verschrikkelijk stoffig. Maar het vluchtelingenkamp zelf zag er goed georganiseerd uit.’ Bij aankomst krijgen alle vluchtelingen een medische check. Degenen die er slecht aan toe zijn, worden meteen opgenomen. De rest, echter, moet buiten het kamp blijven. Omdat het kamp uit zijn voegen barst, is er momenteel voor hen geen ruimte. In juli kwamen er 1300 nieuwe vluchtelingen per dag aan, waarvan 80% vrouwen en kinderen.  Al meer dan 20.000 mensen wachten nu buiten het kamp in afwachting van een plekje. Daar krijgen ze niet de bescherming die binnen Dadaab wel geldt.

Tijmes benadrukt de ernst van de situatie: ‘Degenen die hier in Kenia aankomen zijn er niet het allerslechtst aan toe. De ergste hongersnoodgebieden liggen in Zuid-Somalië. Maar daar kan de hulpverlening door het conflict niet komen.’ De delegatie van het Ministerie heeft in Dadaab met vluchtelingen gesproken, die over hun ervaringen vertelden. ‘Als delegatie waren we enorm onder de indruk. Het is heel anders vluchtelingen in de ogen te kijken, dan achter een bureau in Den Haag beleid te verzinnen.’ Tijmes is ook onder de indruk van de toewijding van de hulpverleners.

Kritiek op zijn plaats

Wat doet de Nederlandse regering om de vluchtelingen in Dadaab en elders te helpen? En had zulke hulp niet veel eerder moeten komen, aangezien wetenschappers en hulporganisaties de ramp al ver van te voren hadden aangekondigd? ‘Kritiek is altijd op zijn plaats als er zoveel mensen honger hebben,’ beaamt Tijmes. ‘Maar wat Nederland al doet, onttrekt zich voor een groot deel aan de waarneming van het brede publiek.’

Ten eerste draagt Nederland jaarlijks ongeoormerkte bedragen af aan onder andere het Centrale VN-Noodhulpfonds CERF (40 miljoen euro), WFP (40 miljoen euro) en UNHCR (42 miljoen euro).Toen in het begin van het jaar door berichten van hulporganisaties duidelijk werd dat de situatie in het gebied kritiek zou worden, deed het ministerie via het Gemeenschappelijk Humanitair Fonds er 5,5 miljoen voor Ethiopië en 4,8 miljoen voor Somalië bij. In juli werd nog eens besloten een extra bijdrage van 5 miljoen te doen aan UNHCR, het World Food Programme (WFP) en het Internationale Comité van het Rode Kruis.

Oxfam Novib maakte kortgeleden bekend dat van de 1 miljard die er nodig is om de ramp effectief te bestrijden, er door donoren pas 205 miljoen is toegezegd. Hannah Tijmes beaamt dat er meer nodig is: ‘Er zijn grote bedragen toegezegd, maar de kloof met wat er nodig is, is nog enorm. ’ Ze kan vooralsnog niets zeggen over meer geld van het Nederlandse ministerie.

Structurele oorzaken aanpakken

Op structureel gebied is Nederland ook actief. Het voorkomen en aanpakken van crises zoals deze past binnen de speerpunten Water en Voedselzekerheid. Volgens Tijmes ligt de hongersnood zeker ‘niet alleen aan de droogte, maar ook aan het conflict in Somalië en ook de toegenomen kwetsbaarheid van de nomadenvolken.’ Kenia en Ethiopië, beide partnerlanden van Nederland, zijn niet in staat die kwetsbaarheid helemaal zelfstandig aan te pakken. Nederland kan ze daarbij assisteren. ‘Er zijn nu zeker meer hulpinspanningen nodig, maar het beleid en bestuur van de overheden ter plekke moet ook verbeteren, aldus Tijmes.

In hoeverre is de crisis mede veroorzaakt door de gestegen voedsel- en brandstofprijzen? ‘Het probleem ligt niet alleen bij de hoge voedselprijzen. Er is daar gewoon te weinig voedsel beschikbaar,’ meent Tijmes. Over de vraag of de voedselhulp aan de vluchtelingen uit Somalië ertoe leidt dat het World Food Programme andere delen van Kenia overslaat, zoals de gebieden van de Turkana en Samburu-volken, zegt Tijmes dat het WFP ‘een afweging maakt op basis van waar de nood het hoogst is. Bovendien heeft de Keniaanse overheid ook zelf een verantwoordelijkheid.’

Grootste uitdaging

De allergrootste uitdaging is het bereiken van ‘degenen die de hulp het hardste nodig hebben: de toegankelijkheid van de gebieden in Somalië. Daarnaast heeft de VN nog niet genoeg middelen.

Verder zijn de omstandigheden erg moeilijk. Toch gelooft Tijmes dat het geld goed terecht gaat komen. OCHA coördineert de activiteiten van de VN-organisaties. De humanitaire hulp gaat via hen en niet via lokale overheden, die het geld wellicht voor andere doelen aanwenden. Tijmes: ‘We geven alleen aan professionele organisaties, die verantwoording voor hun uitgaven afleggen. Buitenlandse Zaken monitort wat er met het geld gebeurt en als het nodig is spreken we ze erop aan. Maar in moeilijke omstandigheden zoals deze kun je nooit 100% garantie geven.’

Auteur
Vera Hendriks

Datum:
28 juli 2011