‘De Washington consensus revisited, te zien in de polder!’

Paul Hassing analyseert nog eens het beleid van staatssecretaris Knapen en minister Rosenthal (Buitenlandse Zaken) en krijgt een flash-back. Het doet hem sterk denken aan de Washington consensus. ‘Een consensus die inmiddels bij de Wereldbank in Washington is achterhaald, bloeit nu verder in de polder.’

Paul van den Berg maakt de balans op van een seizoen ontwikkelingssamenwerking van de parttime staatssecretaris Knapen. Hij is van mening dat Knapen veel voor zich uit heeft geschoven en wellicht in het najaar in de problemen komt. Hij concludeert met de opmerking dat er op de apenrots nog veel overwerk aan beleidsnota’s gedaan moet worden door de ambtenaren, deze zomer.

Nu heb ik niet alle debatten gevolgd maar er valt wel een duidelijke kentering te constateren, een waterscheiding met het verleden. Daarvoor hoef je niet tot het najaar te wachten. De opmerking van Knapen in Indonesië dat het land prima in staat is om het armoedevraagstuk zelf op te lossen en dus een oriëntatie op de sterke punten van Nederland te rechtvaardigen valt, is opmerkelijk. Bewindslieden voor ontwikkelingssamenwerking durven zich in het buitenland vaak sterker te profileren dan thuis. Knapen kiest voor een vorm van bilaterale samenwerking waar het armoedevraagstuk niet meer leidend is maar als doekje voor het bloeden geldt. Knapen had blijkbaar wel goed in zijn dossier gekeken want het gaat om de “goede volgorde”, voegde hij eraan toe: eerst kijken naar armoedebestrijding en dan pas naar ons belang. En dan kom je dus blijkbaar bij water uit! Erg verrassend als dit thema al vooraf tot prioriteit is verklaard.

Welvaartsbelang Nederland

En wat dan verder te denken van de steun via de ngo’s met Nederlandse belastingcenten voor de armoedebestrijding in Indonesië?  Dat is ook niet meer nodig in de visie van Knapen omdat de overheid dat prima zelf kan. Wees dan tenminste consistent en verbiedt dan ook de Nederlandse ngo’s om verder samen te werken met Indonesië. Uiteraard, met uitzondering van die ngo’s die zich met water en landbouw bezig houden, natuurlijk! Maar daar durft Knapen waarschijnlijk niet aan te komen. Over consistentie van beleid gesproken! Ook kon Knapen niet in Zuid Soedan aanwezig zijn, want hij zat al in Indonesië. Geen prioriteit voor goed bestuur, veiligheid en armoedebestrijding maar voor de sterke punten van Nederland: water dus!

Maar mijn punt gaat eigenlijk niet zozeer over Indonesië maar over de tendens van het gehele beleid. Minister Rosenthal (Buitenlandse Zaken) vatte het in NRC (21 januari 2011) kernachtig samen: de diplomatieke dienst moet een bijdrage leveren aan de welvaartsvergroting van Nederland. En die diplomatieke dienst heeft het monopolie op de voorbereiding, uitvoering en verantwoording van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking. Die dienst zal elke keer moeten verantwoorden wat het directe welvaartsbelang van Nederland is. Of misschien moet hier wel gelezen worden het winstbejag door en voor Nederland.

Knapen sprak in de Tweede Kamer over een beleid passend bij “onze sterke punten”. Dus niet meer uitgaan van de behoefte in ontwikkelingslanden zoals het WRR rapport adviseerde. Dit in combinatie met een kleiner aantal landen en een grotere bijdrage per land (bijv. 100 miljoen) zou Nederland –volgens het WRR rapport- tot een volwaardige ontwikkelingspartner maken die het verschil kan maken en dus effectiever wordt. Het is door anderen al voldoende onderbouwd dat de landenkeuze een weinig transparant proces is geweest. Knapen meende zich te kunnen verweren met de opmerking dat het “geen wetenschap is maar ook geen willekeur’’ maar dat vele criteria (fiscaliteit, armoede, economische groei, hulp effectiviteit, robuustheid bestuur, etc.) zijn meegewogen. Hoe dat precies is gebeurd, mag nu tot het geheim van Knapen worden gerekend. De coalitiepartners slikten het als zoete koek en de oppositie wist deze verdedigingslinie niet te breken.

Washington Consensus

De afgelopen maanden heb ik me afgevraagd waaraan dit nieuwe beleid mij doet herinneren. Een beleid dat minder met de overheid wil samenwerken, het bedrijfsleven tot de motor van economische groei verklaart, het maatschappelijke middenveld via de geldbundel tracht te bagatelliseren  en het maatschappelijke middenveld aanmoedigt om meer het bedrijfsleven  samen te werken om markten open te breken. Inderdaad, de Washington consensus is neergestreken in de Nederlandse polder. Een consensus die inmiddels bij de Wereldbank in Washington is achterhaald, bloeit nu verder in de polder. En wie het beleid kritiseert, krijgt lik op stuk zoals ICCO heeft gemerkt in de samenwerking met een Palestijnse organisatie.

Het bredere kader

Een beleid heeft vele kanten, kent vele perspectieven. Zo kan vanuit een bepaalde invalshoek de samenleving onderverdeeld worden in grofweg vijf grote sociaal/ economische groepen; de publieke sector, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties (met overheidssteun), intellectuele/ universitaire elite  en organisaties rond vrijwilligerswerk (met alleen eigen bijdrages). Het ontwikkelingsbeleid van dit kabinet wil vooral de invloed van de publieke sector terugbrengen, die van het bedrijfsleven versterken, de universitaire en maatschappelijke groeperingen inzetten voor innovatie ten behoeve van meer bedrijvigheid en de maatschappelijke verantwoordelijkheid steeds meer neerleggen bij vrijwilligerswerk.

In al de jaren dat ik nu op verschillende plekken gewerkt heb voor internationale samenwerking is het nooit anders geweest dat nationale concepten en opvattingen het beleid bepaald hebben. Soms was er een oprisping richting luisteren naar ontwikkelingslanden zoals recentelijk het WRR rapport. Maar de effecten waren vaak gefragmenteerd en tijdelijk van aard. Want landbouw en water zijn nu onze nationale belangen voor dit kabinet. Water, omdat de waterindustrie zijn internationale positie over de laatste 20 jaar verloren heeft (het Nederlandse volume was niet meer dan 1% van de internationale handel in 2008). Met een koninklijk uithangbord geeft dat de sector een hernieuwd nationaal vertrouwen.

En dan landbouw. Daarin is Nederland een grootmacht. En deze positie moet niet in het geding komen, sterker nog, bevestigd worden. Dus gaat er weer ontwikkelingsgeld naar de landbouw via allerlei partnerschappen, lees Nederlands bedrijfsleven. Het is een verrassende alliantie van Delft, Wageningen en het bedrijfsleven.  En in deze versterking van de rol van het bedrijfsleven past een verzwakking van de rol van de overheid op het gebied van gezondheid en onderwijs. Dus gaat er nu minder naar deze twee sociale sectoren, bij voorkeur minder via de bilaterale samenwerking, dus minder via de overheid.

Scoren op marginale onderdelen

Het kan u niet ontgaan zijn dat ik mij niet kan vinden in dit beleid. Hier is niet zozeer sprake van een rechts beleid maar eerder van een reactionair beleid: een reactie op het verleden (linkse hobbyisten, corruptie, weggegooid geld) zonder een eigen visie anders dan de rol van het bedrijfsleven versterken en Nederland rijker maken. Daarvoor wordt veel aan de kant geschoven.

Hoe lang houdt dit stand?  Dan zal toch echt de sector en de oppositie in de Tweede Kamer zich meer moeten roeren. Of zitten we zozeer in de politieke verdrukking dat we ons voorlopig koest houden en nog teveel afhankelijk zijn (voelen?) van de subsidie van de overheid. Nu is het scoren op marginale onderdelen. De vele moties en amendementen van de Tweede Kamer ten spijt.

 

Auteur
Paul Hassing

Datum:
18 juli 2011
Categorieën: