
Bezuinigingen op ontwikkelingshulp: te snel en amateuristisch
In 2015 wil het kabinet 1,9 miljard euro bezuinigd hebben op ontwikkelingssamenwerking. Studenten Charlotte Schaalje en Danielle Moeliker (Universiteit Leiden), gingen op onderzoek uit naar de manier waarop de regering de bezuinigingen doorvoert en spraken met Paul Hoebink (CIDIN) en Ruud Huurman (Oxfam Novib). Conclusie: het blijkt dat we nog veel te leren hebben van de Britten.
Het kabinet wil het aantal partnerlanden dat ontwikkelingshulp ontvangt terugbrengen naar minder dan 16. Bijzonder hoogleraar ontwikkelingssamenwerking aan de Radboud Universiteit Nijmegen, Paul Hoebink vindt deze mindering fors. “De Zweden zijn teruggegaan naar 33, de Britten zijn teruggegaan naar 27, iedereen is aan het teruggaan. Als je kijkt naar het hulpbedrag van Nederland is 20 landen redelijk.” Met name over de keuze van afvallende partnerlanden valt te twisten. “Een aantal landen die eraf gaan vind ik heel logisch”, aldus Hoebink. “We hadden een aantal Oost-Europese landen erop staan, die al flink wat hulp krijgen uit Europa. Dat die geschrapt worden vind ik logisch. Dat Egypte afvalt, ondanks het feit dat de Kamer daarover een motie heeft aangenomen, vind ik ook logisch. Egypte krijgt massief hulp van de Verenigde Staten en Europa, wat moeten wij daar nog met ons geld tussen gaan zitten doen?”
Er zijn ook een aantal keuzes gemaakt die niet logisch zijn volgens Hoebink. Hij legt uit: ”Er zijn landen afgevallen, waarvan je kunt zeggen nou daar hadden we wel moeten blijven, omdat we daar veel hulp kwijt kunnen, bijvoorbeeld Burkina Faso en Tanzania”. Persvoorlichter Ruud Huurman van Oxfam Novib deelt de mening dat de keuze van afvallende partnerlanden niet altijd even logisch is. Hij noemt het onverantwoord om weg te gaan uit Congo. Huurman: “Conflicten zijn vaak grensoverschrijdend en we vinden het onverstandig dat we met zo’n groot land, dat zo belangrijk is in die regio, geen relatie meer onderhouden.” Hoebink vindt dat we in landen als Burkina Faso, Tanzania, Guatemala en Zambia absoluut moeten blijven. “We geven een hoop aan deze landen in de vorm van budgetsupport, dat geeft gelijk een enorme hap in de begroting. Dit kan betekenen dat een aantal scholen gesloten moeten worden of dat ziekenhuisposten niet bemand kunnen worden. De ervaring leert dat als donoren eigen projecten hebben, dat die bijna nooit overgenomen worden door anderen. Dat is dan echt dicht en sluiten.”
Spiegelen aan Engeland
“Bij het tot stand komen van de shortlist heeft de staatssecretaris maar één ding in zijn hoofd gehad en dat is 15”, aldus Hoebink. Er is volgens hem dan ook weinig gekeken naar de criteria die bepalen welke landen afvallen. “De hele selectie is op een uitermate krakkemikkige, amateuristische manier gedaan; dat moet de hoofdconclusie zijn. Het zegt iets over de snelheid waarmee men het heeft willen doen. De Britten hebben het totaal anders gedaan en met kwaliteit”, legt Hoebink uit. “Daar zit ook een conservatieve regering, spiegel je nou eens aan een andere conservatieve regering.”
De Britse regering heeft zowel de multilaterale als de bilaterale uitgaven onder de loep genomen. Ze hebben een index ontwikkeld met de hulpbehoefte van landen en landen ingedeeld in categorieën. Van sterk hulpbehoevend tot weinig hulpbehoevend. Daarnaast is bekeken hoe de landen zich houden aan mensenrechten en voorwaarden voor goed bestuur. Hierna zijn de ambassades en een grote groep interne en externe experts geconsulteerd over de voorgenomen bezuinigingen. Er is ook bekeken hoe verschillende organisaties functioneren en hoe zij aansluiten bij de Britse prioriteiten, met name op armoedebestrijding. Ze hebben toen besloten de hulp aan een aantal organisaties stop te zetten. Uiteindelijk gaan de Britten terug naar zo’n 27 landen.
Verandering in ontwikkelingssamenwerking
Niet alleen het aantal partnerlanden gaat veranderen. Ook wil het kabinet zich vooral richten op het betrekken van het bedrijfsleven bij de ontwikkelingssamenwerking. De bijdrage van het Nederlandse bedrijfsleven aan ontwikkelingshulp is op dit moment niet groot. Ongeveer 3 tot 4% van de uitgaven aan ontwikkelingssamenwerking gaat naar het bedrijfsleven. Hoebink vindt dit een uitstekende ontwikkeling, maar vertelt erbij dat men moet oppassen dat dit niet aanbodgestuurd wordt. “Wat wij nu in Nederland aan goederen produceren of aan kennis hebben, mag niet dominant zijn in de manier waarop we onze hulp gaan uitvoeren”, aldus Hoebink. Ontwikkelingslanden moeten zelf aangeven wat hun plannen zijn en vervolgens is het aan Nederland om te beslissen wanneer er kennis of expertise van Nederland gevraagd wordt en of dat leverbaar is. De ontwikkelingshulp moet dus juist vraaggestuurd zijn.
In veel programma’s valt niet te onderscheiden wat het Nederlands belang er in is. “Het is totaal anders dan 30 jaar geleden”, vertelt Hoebink. Toen haalden veel bedrijven hun opdrachten uit Nederlandse hulpprogramma’s. Op dit moment zijn het vooral de ingenieursbureaus, die nog opdrachten ontvangen met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking. Het zou voor Nederland interessant zijn om te investeren in universitaire ontwikkelingsprogramma’s en studiebeurzen. Hoebink:“Dan kunnen ze mensen hier opleiden of laten promoveren, dat levert Nederland een goede naam op bij de toekomstige leiders van die landen. Op langere termijn is dat ook bevorderlijk voor je handelsrelaties.”
Effectievere hulp met minder thema’s
Het kabinet wil effectiever hulp kunnen bieden door zich op minder landen en minder thema’s te richten. Thema’s waar Nederland veel vanaf weet, zoals watermanagement en landbouw, krijgen meer prioriteit en meer geld. Onderwerpen waar op bezuinigd zal worden zijn: gezondheidszorg en onderwijs.
Hoebink heeft twee problemen met deze keuzes: “Ik vrees dat door beperking van het aantal speerpunten, want zo heten ze tegenwoordig, we ons geld niet opkrijgen. Ten tweede: kloppen de specialisaties wel en sluiten ze wel aan op de behoefte in ontwikkelingslanden? We hebben wat betreft watermanagement fantastische ervaringen in het deltagebied, dit zouden we kunnen doen in Bangladesh of Vietnam, maar we gaan uit Vietnam weg. Op grote hoogten als in Bolivia of water in extreem droge gebieden is het maar de vraag hoeveel kennis we daarvan hebben. Hetzelfde geldt voor landbouw. We hebben in Nederland high input agriculture, onze landbouw leeft bij de chemicaliën. Dat zijn dingen die of in ontwikkelingslanden niet goed te krijgen zijn of die je niet moet willen gebruiken. Kunstmest in Oeganda bijvoorbeeld is vaak van lage kwaliteit, omdat de controle slecht is. Zodra kunstmest gesubsidieerd is dan stijgt het gebruik, maar daarna zakt het weer in.”
“De vraag is of op dat vlak Nederland kennis heeft die bruikbaar is in ontwikkelingslanden. Kunnen we kleine boeren helpen aansluiting vinden op de markt? Dat wordt overschat”, aldus Hoebink. “Ik vind wel dat we het moeten proberen, we moeten stapsgewijs ervaring opdoen.”
Grote klappen bij ‘de grote vier’
Zowel Hoebink als Huurman zijn het erover eens dat de grote klappen vallen bij de grote vier medefinancieringsorganisaties: Cordaid, ICCO, Hivos en Oxfam Novib. Hoewel Oxfam Novib voor de aangekondigde bezuinigingen zelf ook al bezig was projecten in een aantal landen af te bouwen, kreeg de organisatie alsnog een flinke klap in de derde ronde bezuinigingen. “We zijn nog een keer met de stofkam door al onze programma’s gegaan en hebben intern moeten bezuinigen. We hebben arbeidsplaatsen geschrapt”, aldus Huurman. “Het is zeker met pijn gegaan, in de zin dat we nu programma’s moeten loslaten, die we eigenlijk niet wilden loslaten en die volgens ons nog steeds zinvol zijn. Zo kunnen duizenden vissersvrouwen in Senegal niet meer terecht bij onze partner voor trainingen. Daarmee zouden ze hun inkomen kunnen verbeteren”
Staatssecretaris van Buitenlandse zaken, Knapen heeft ook gereageerd op de bestaande zorgen over de bezuinigingen, zoals in Congo. Knapen: “Wij laten Democratische Republiek Congo niet vallen”. Volgens Knapen is de shortlist zorgvuldig tot stand gekomen. Hij benadrukt dat Nederland – ook in Congo – betrokken blijft via NGO’s en andere kanalen. “We hebben zorgvuldig gekeken, want de regio is een kwetsbaar belangrijk gebied, zei Knapen.” “Ook voor andere regio’s zoals Midden Amerika, de Arabische regio en de Hoorn van Afrika komt er regionaal beleid”. “Vergelijkbare zorgvuldige overwegingen zijn voor alle landen gemaakt”.
Huurman (Oxfam Novib): “Wij zijn zeer voor aandacht voor economische ontwikkeling, maar dan met eerlijke voorwaarden.” “Te vaak zijn internationale bedrijven eerder oorzaak van uitbuiting en armoede dan de oplossing. Nederlandse bedrijven zullen maar beperkte toegevoegde waarde hebben. In elk geval zou Knapen in zijn bedrijfsleven-beleid vooral scherpe voorwaarden moeten opnemen. Hij bezoekt deze week Indonesië, daar kan hij de gevolgen zien van landjepik; grote bedrijven die massaal land opkopen voor bijvoorbeeld enorme palmolieplantages. Daarmee worden honderdduizenden mensen van hun land verjaagd. De staatssecretaris zou echt voorwaarden moeten stellen aan het geld dat hij aan bedrijven geeft: geen goed geld naar foute bedrijven.”
Er is begrip voor de algemene bezuinigingen die ook bij buitenlandse zaken onontkoombaar waren, maar niet voor de snelheid waarmee de bezuinigingen gaan. Wat het effect van deze snelle bezuinigingen is, blijft afwachten. De vraag is op welke manier organisaties aan hun geld moeten komen. Hoebink: “De grote lijn wordt dat je moet proberen te bewerkstelligen nog meer geld van het Nederlandse publiek te krijgen.”
Danielle Moeliker en Charlotte Schaalje studeren beiden aan de Universiteit Leiden. Danielle Moeliker is derdejaars Culturele Antropologie en Charlotte Schaalje is derdejaars Bestuurskunde. Ze volgden een minor journalistiek en nieuwe media en schreven dit artikel voor hun verdiepingsvak wetenschapsjournalistiek.