
Ontwikkelingssamenwerking en ‘Social Entrepreneurship’
De juridische vorm van ontwikkelingsorganisaties is meestal die van een stichting of een vereniging. Dit model is achterhaald en staat echte innovatie in de weg, betoogt Lisa Harteveld van Text to Change. Tijd om ook de ontwikkelingssamenwerking volgens het principe van social entrepeneurschip te organiseren.
Wereldwijd is de kritiek op ontwikkelingssamenwerking de afgelopen jaren sterk toegenomen. Ook in Nederland worden de effectiviteit, bureaucratische processen en transparantie van ontwikkelingssamenwerking veel in twijfel getrokken. Inmiddels vindt bijna de helft van de Nederlandse bevolking dat het budget voor ontwikkelingshulp verlaagd moet worden.[1]
Het kabinet-Rutte bezuinigt hier dan ook fors op en het beschikbare geld voor ontwikkelingssamenwerking wordt ‘fundamenteel herzien’. Er vindt een verschuiving plaats van sociale naar economische ontwikkeling en is er veel meer nadruk op zelfredzaamheid, investeringen, Nederlands eigenbelang en economische groei.[2] Deze verzakelijking van de ontwikkelingssamenwerking kan worden samengevat met de term ‘social entrepreneurship’.
Social entrepreneurship
De ontwikkelingsorganisaties maken deel uit van een sector waarop gekort wordt door het kabinet. Om hun werk te kunnen blijven doen is het daarom wenselijk dat zij bijdragen aan een ontwikkelingsbeleid dat zich kenmerkt door een nadruk op economische effectiviteit en zelf ook meer met innoverende initiatieven komen, bedrijfsmatiger gaan werken en zich richten op social entrepreneurship.
Social entrepreneurship brengt maatschappelijke doelstellingen en ondernemerschap samen. Het houdt in dat een winstgevend bedrijfsmodel wordt opgezet om een maatschappelijke doelstelling te verwezenlijken. Het achterliggende idee is dat goed doen alleen geen garantie voor succes biedt, want een sociale missie alleen werkt niet als er geen sprake is van economische effectiviteit.[3] Het draait bij social entrepreneurship dus niet om het winst maken an sich, het draait erom dat winstgevende activiteiten een beter middel zijn voor het bereiken van de sociale doelstelling.
Ondernemerschap is het koppelen van de capaciteiten van een organisatie met de kansen in de markt, die kansen die zowel de doelstelling van de organisatie verwezenlijken als financiële stabiliteit bieden. Een ‘social entrepreneur’ heeft daarom een gedegen kennis van de doelgroep die hij probeert te bereiken en van de markt waarin hij opereert. Een strategie gebaseerd op social entrepreneurship zal resulteren in inkomensgenererende activiteiten, een nieuwe benadering van projecten en een management dat effectiever en innovatiever zal zijn.[4] Dit kan bijvoorbeeld voorkomen dat verschillende organisaties tegelijkertijd aan een onderwijsproject in een bepaald land in Afrika werken zonder samen te werken. Het concept van social entrepreneurship biedt daarom grote mogelijkheden voor de vitaliteit en duurzaamheid van de ontwikkelingssector.
Er wordt al wel veel geprobeerd op het gebied van social entrepreneurship, zoals workshops waarbij zowel ontwikkelingsorganisaties als bedrijven aanwezig zijn en initiatieven die ‘public-private partnerships’ stimuleren. Toch is echte implementatie nu niet mogelijk in het Nederlandse rechtssysteem dat een organisatie dwingt te kiezen tussen een stichting en een BV. Dit betekent dat het voor ontwikkelingsorganisaties slechts mogelijk is het gevoel van social entrepreneurship over te nemen.
De juridische structuur van sociale ondernemingen in Nederland
Het gros van de huidige organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zijn stichtingen en verenigingen. Zodra een stichting winst maakt, wordt zij vennootschapbelastingplichtig, moet zij minimaal 20 procent van haar winst afdragen, en verliest zij alle andere voordelen die zij heeft als stichting. Daarnaast is het stichtingen wettelijk verboden winst uit te keren.
Financiële groei van ontwikkelingsorganisaties kan daarom slechts ontstaan door het lange en langzame proces van het aanvragen van subsidiëring en fondsenwerving. Een groot gedeelte van hun tijd en geld gaat op aan dergelijke bureaucratische processen, terwijl zij zich in het kader van social entrepreneurship ook kunnen richten op het zoeken naar innovatieve manieren van sponsoring om de projecten draaiende te houden.
Het wordt ontwikkelingsorganisaties dus lastig gemaakt bedrijfsmatiger te werken en zich te richten op sociaal ondernemerschap. Door middel van uitgifte van aandelen en uitkering van winst zou het voor hen mogelijk worden om particuliere investeringen en talent aan te trekken. Zij zullen zich dan meer in de markt bevinden en aangespoord worden om beter in te spelen op markt en doelgroep, waardoor er beter gekeken zal worden naar wat echt nodig is en wat de meest efficiënte manier is om daarop in te spelen.
Op deze manier kan het probleem dat ontwikkelingsorganisaties geen verantwoording afleggen aan degenen voor wie zij werken omdat zij zich niet in de markt bevinden ook geadresseerd worden. Bovendien zou de bedrijfscultuur van ontwikkelingsorganisaties hierdoor in zijn geheel veranderen, waardoor social entrepreneurship pas echt mogelijk gemaakt wordt.
Kunstmatige scheiding
De overgang naar een BV is voor ontwikkelingsorganisaties veelal geen optie omdat de belastingvrijstellingen die zij ontvangen daarmee zouden komen te vervallen. Het idee dat stichtingen meer geneigd zijn onzelfzuchtig te zijn maakt het hen daarnaast gemakkelijker om fondsen te werven. Hierdoor worden vaak ingewikkelde constructies bedacht waarbij verschillende rechtsvormen binnen een dergelijke organisatie naast elkaar bestaan.
Dit biedt echter niet de gewenste voordelen van sociaal ondernemerschap, omdat er nog steeds een onderscheid is tussen het bedrijfsmatige onderdeel dat zich voornamelijk richt op winstgevende activiteiten en de stichting die dat niet doet en inkomsten werft uit subsidiëring. Voor het publiek is niet duidelijk hoe dit is vormgegeven, waardoor dergelijke constructies gebruikt kunnen worden om bijvoorbeeld regels met betrekking tot maximale salariëring te omzeilen en dit draagt bij aan de kritiek dat de ontwikkelingssector niet transparant genoeg is.
Er bestaat dus een grote kunstmatige scheiding tussen het bedrijfsleven en de sociale sector en de investeringen in beide. Deze scheiding komt voort uit het feit dat zij in compleet verschillende juridische entiteiten vormgegeven zijn. Dit maakt de vraag of een dergelijke scheiding nog steeds wenselijk is steeds belangrijker.
Wetsvoorstel maatschappelijke onderneming
Het Wetsvoorstel maatschappelijke onderneming[5] leek op dit probleem in te spelen door een nieuwe rechtsvorm voor dergelijke ondernemingen in het leven te willen roepen, al was deze voornamelijk bedoeld voor zorg-, woon- en onderwijsinstellingen. Echter, dit wetsvoorstel was omgeven met kritiek die er voornamelijk uit bestond dat organisaties die een maatschappelijke onderneming zouden worden alleen maar meer regels opgelegd zouden krijgen, het onduidelijkheden zou creëren en het onvoldoende recht deed aan de pluriformiteit van de semipublieke sector.[6] Het wetsvoorstel is daarom op 1 februari jl. ingetrokken.
Dit betekent echter niet dat er geen behoefte meer is aan een dergelijke verandering. De mogelijkheid om winst te kunnen maken en bedrijfsmatiger te kunnen werken kan een drastische verandering van de ontwikkelingssector behelzen. Marktwerking in sociale ondernemingen kan het beste van twee werelden bij elkaar brengen en ervoor zorgen dat dergelijke organisaties efficiënter gaan werken, transparanter worden en beter op de markt inspelen.
Echter, bij een nieuwe juridische constructie komen ook gevaren waarvoor gewaakt moet worden. Het onderzoeksrapport van de Hoge Raad over het Wetsvoorstel maatschappelijke ondernemingen waarschuwt voor een tendens tot het behartigen van commerciële belangen en voor het feit dat er geen tucht van de markt is wanneer er geen sprake is van echte concurrentie. De verplichte raad van toezicht zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel zou hierop toe kunnen zien en ook is toezicht vanuit de overheid en terugkoppeling vanuit de doelgroep wenselijk. De conclusie van het rapport is echter dat wanneer het erin slaagt om kansen beter te faciliteren en risico’s beter te beheersen, de nieuwe rechtsvorm geslaagd zou zijn.[7]
Ook voor een BV of NV biedt de mogelijkheid van een sociale onderneming kansen. De kritiek hier is dat grote bedrijven zich alleen maar richten op het maken van zoveel mogelijk winst zonder daarbij het publieke belang of de wensen van de consument in acht te nemen. Aangezien het sociaal verantwoord ondernemen dat de afgelopen jaren zo in opkomst is geraakt deze kritiek niet daadwerkelijk lijkt te verminderen, kan een dergelijke juridische constructie ook de op winst gerichte bedrijven een mogelijkheid bieden om wel echt een verschil te maken.
Rechtsvormen in het buitenland
De Verenigde Staten en Groot-Brittannië hebben al ervaring met een dergelijke nieuwe rechtsvorm voor sociale ondernemingen. In de Verenigde Staten is in 2008 gestart met de Low-Profit Limited Liability Company (L3C) om social enterpreneurship te bevorderen. Deze rechtsvorm is een modaliteit van de Limited Liability Company (LLC), welke het midden houdt tussen een personenvennootschap en een kapitaalvennootschap, en gericht is op het behalen van winst.
De fiduciaire verplichtingen van de bestuurders van de L3C mogen echter niet primair gericht zijn op het behalen van winst, om ervoor te zorgen zij niet in de eerste plaats streven naar winstmaximalisatie. Het is een ‘for-profit entity with a non-profit soul’. De L3C mag zich verder alleen toeleggen op activiteiten die volgens federaal belastingrecht het behoud van de belastingvrijstelling garanderen. Er bestaat echter een spanningsveld tussen de belangen van sommige aandeelhouders en de maatschappelijke belangen van de organisatie. Volgens het onderzoeksrapport van de Hoge Raad bewijst deze L3C dat de fiscale aspecten bij maatschappelijke ondernemingen van essentieel belang zijn. Ook wordt hier gesteld dat het voortbouwen op een bestaande rechtsvorm een van de sterke kanten van de L3C is, omdat de rechtsonzekerheid daardoor verminderd wordt.[8]
In Groot-Brittannië is al in 2005 de Community Interest Company (CIC) ingevoerd. Ook de CIC is een modaliteit van verschillende bestaande rechtsvormen, waaronder vergelijkbare rechtsvormen van de BV en de NV. Een CIC kan slechts worden opgericht als zij de community interest test doorstaat, wat inhoudt dat een maatschappelijk doel wordt nagestreefd met de CIC. De CIC blijft onder toezicht staan van de CIC Regulator, die de jaarlijks verplichte rapportages controleert op het maatschappelijke doel. Indien noodzakelijk heeft de CIC Regulator vergaande bevoegdheden om in te grijpen.
Belastingaftrek is onder voorwaarden mogelijk voor een CIC en er gelden bijzondere regels van kapitaalbescherming, de asset lock, bedoeld om te voorkomen dat het vermogen van de organisatie wordt onttrokken ten bate van aandeelhouders. Onder de flexibele variant van de CIC zijn dividenduitkeringen wel mogelijk, maar beperkt door de zogeheten dividend cap. Hierdoor wordt het mogelijk voor beleggers om te investeren tegen uitgifte van voldoende renderende aandelen. Aandeelhouders kunnen het gestorte bedrag op hun aandelen terugkrijgen, maar het surplus moet ten goede komen aan de gemeenschap. Dit model kent dus belangrijke wijzigingen ten opzichte van de kapitaalvennootschappen met het doel de natuurlijke belangentegenstelling tussen aandeelhouders en de maatschappelijke doelstelling te reguleren.
The Create Foundation
Een bekend voorbeeld van een dergelijke onderneming is The Create Foundation, door David Cameron een uitstekend voorbeeld genoemd van een sociale onderneming die door toewijding en een innovatieve benadering daadwerkelijk verschil maakt in het leven van mensen. Create ontwikkelt innovatieve trainingen en biedt mogelijkheden voor werkgelegenheid aan kwetsbare groepen in de samenleving, zoals dak- en thuislozen en allochtonen. Create drijft ook andere ondernemingen zoals een café en ondernemingen op het gebied van catering en de handel in levensmiddelen, zodat dergelijke mensen daadwerkelijk aan het werk kunnen en hun vaardigheden kunnen ontwikkelen.
Women Like Us is een ander voorbeeld dat in Groot-Brittannië prijzen heeft gewonnen. Deze organisatie koppelt moeders die weer aan het werk willen met werkgevers die naar dergelijke krachten op zoek zijn. Ook bieden zij deze moeders carrièreadvies en training. Ongeveer 70 procent van de omzet van Women Like Us komt bij overheidscontracten en liefdadigheidsfondsen vandaan. De andere 30 procent wordt verdiend uit de rekrutering en adviesdiensten die zij leveren aan de werkgevers. Women Like Us heeft gekozen voor de niet-flexibele variant van de CIC en kent dus geen aandeelhouders en winstbewijzen.
Ook in België is in 1995 geprobeerd een dergelijke rechtsvorm in te stellen, de vennootschap met sociaal oogmerk (VSO). Echter, deze is geen succes gebleken. Een belangrijke oorzaak hiervan was dat de Belgische vereniging zonder winstoogmerk (VZW) een aantrekkelijker fiscaal regime kende.[9]
Mogelijkheden voor sociaal ondernemerschap in Nederland
Zowel in de Verenigde Staten als in Groot-Brittannië wordt dus onderkend dat het verwezenlijken van een maatschappelijke doelstelling gebaat kan zijn bij sociaal ondernemerschap en privaat kapitaal, vooral in het huidige tijdperk.
Uit deze voorbeelden kan de conclusie worden getrokken dat sociaal ondernemerschap wel degelijk in een juridisch passende jas gegoten kan worden en dat dit mogelijk is als modaliteit van zowel de stichting en vereniging, als de BV en NV. Het verdient wel de aanbeveling een dergelijke rechtsvorm als modaliteit aan te bieden met het oog op rechtszekerheid en mogelijke investeringen. Vooral sociale ondernemingen zijn erbij gebaat zich duidelijk en als zodanig aan het publiek te kunnen presenteren.
Er kan gekozen worden de modaliteit sociale onderneming voor elke bestaande rechtsvorm in Nederland mogelijk te maken. Natuurlijk moet de modaliteit dan per rechtsvorm aangepast worden op de specifieke kenmerken van de rechtsvorm. Bij de kapitaalvennootschappen is aanpassing nodig om belastingvrijstellingen mogelijk te maken en de belangenverstrengeling tussen aandeelhouders en bestuur in te perken door middel van bijvoorbeeld een vermogensklem. Bij stichtingen en verenigingen om het maken en eventueel uitkeren van winst mogelijk te maken. Daarnaast moet hierop ook toezicht gehouden worden zodat gewaarborgd wordt dat de sociale doelstelling van de onderneming zwaarder weegt dan de belangen van bijvoorbeeld aandeelhouders. Dit kan door middel van een publieke autoriteit naar voorbeeld van de CIC Regulator. Ook kan een verplichte raad van toezicht, in ieder geval voor (middel)grote organisaties, aanbevelenswaardig zijn.
Ontwikkelingsorganisaties kunnen hun afhankelijkheid van subsidiering op deze manier verkleinen en zich richten op de zo bepleite economische effectiviteit. Daarnaast kunnen de vormen van toezicht op de sociale onderneming er ook aan bijdragen dat de overheid de met de subsidie samengaande beleidsmatige regulering kan verminderen. Een dergelijke nieuwe rechtsvorm kan er dan ook toe leiden dat de ontwikkelingssector daadwerkelijk op een andere manier vormgegeven kan worden, met minder bureaucratie, meer transparantie en meer social entrepreneurship.
Lisa Harteveld heeft Public International Law, Business, and Conflict Studies and Human Rights gestudeerd. Ze werkt bij de non-profit organisatie Text to Change, een organisatie die zich bezig houdt met mobiele telefonie, gezondheid, onderwijs, transparantie en economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden.
[1] Barometer Internationale Samenwerking 2010, NCDO, Onderzoeksrapport, Motivaetion research and strategy, Amsterdam Oktober 2010
[2] Waarbij het advies ‘Minder pretentie, meer ambitie’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid door de overheid als leidraad wordt gehanteerd, Kamerbrief inzake Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking, Kamerstuk, 26-11-2010
[3] Making a Profit and a Difference, 3 April 2009, Stacy Perman, Bloomberg Businessweek, toegankelijk op:
[4] Social Entrepreneurship: The Double Bottom Line, Capacity-Building Digest 3, Illinois Facilities Fund
[5] Wetsvoorstel wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek houdende regels voor de vereniging of stichting tot instandhouding van een maatschappelijke onderneming (Kamerstukken II 2008/2009, 32 003, ingediend op 3 juli 2009)
[6] Zie bijvoorbeeld: Naar maatschappelijke varianten van de rechtsvormen in Boek 2 BW?, J.M. de Jongh, A.J.P. Schild & L. Timmerman
[7] Naar maatschappelijke varianten van de rechtsvormen in Boek 2 BW?, J.M. de Jongh, A.J.P. Schild & L. Timmerman
[8] Ibid., p.223-225
[9] Ibid., p. 231-233