
‘NCDO moet ronde tafelgesprek organiseren’
Terwijl mondiaal burgerschap in de Nederlandse samenleving sterk onder druk staat, het ene naar het andere COS failliet gaat, de morele autoriteit en legitimiteit van de OS sector daalt, mag het gerust tragisch worden genoemd dat de NCDO en het ministerie van Buitenlandse Zaken er de afgelopen twee jaar niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de rol van de NCDO als kenniscentrum. Dat schrijven draagvlakexperts Lau Schulpen van de Radboud Universiteit Nijmegen en Fons van der Velden van Context, international cooperation.
Door: Lau Schulpen en Fons van der Velden
Wie al wat langer meeloopt, of de deelbiografie van Frans Bieckmann over Prins Claus heeft gelezen, weet dat er rondom de NCDO al decennia lang reuring is. Dat is nu, zie de recente bijdragen op Vice Versa on line, weer het geval. NCDO-directeur Frans van den Boom suggereert dat het deze keer aan Marc Broere (hoofdredacteur van Vice Versa) en Stefan Verwer (directeur van lokaalmondiaal) ligt. Nog afgezien van het feit dat zij louter hun journalistieke plicht doen, is dat ook om andere redenen maar zeer ten dele het geval.
Nota Koenders
In 2009 verscheen de nota van Koenders ‘Investeren in mondiaal burgerschap’. Deze nota vormt het eerste serieuze beleidskader van de Nederlandse overheid met betrekking tot draagvlak voor mondiale vraagstukken. In het politieke geweld van die tijd is deze nota nauwelijks opgemerkt. Dat is jammer omdat die nota een paar essentiële en behartigswaardige piketpaaltjes slaat.
Om te beginnen trekt Koenders het genereren van steun voor het beleid van de overheid of van particuliere ontwikkelingsorganisaties los van draagvlak. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de respectievelijke spelers zelf. Belangrijker nog is dat Koenders pleit voor een mondiaal perspectief bij hedendaagse problemen en draagvlak daarmee loskoppelt van hulp: ‘Draagvlak is een middel in het bewerkstelligen van structurele veranderingen binnen en tussen landen met het doel te komen tot vermindering van armoede en ongelijkheid’.
Draagvlak is daarom een middel en gedragsverandering (en niet kennis of houding) vormt de essentiële component. In lijn hiermee betoogt de nota dat er meer draagvlak moet komen voor ontwikkelingen in onze eigen samenleving en dat draagvlak voor een dergelijke internationale solidariteit de expliciete verantwoordelijkheid is van organisaties die door BZ worden ondersteund. De nota is helder over verantwoordelijkheden: de NCDO is er voor kennis en advies; los daarvan een subsidieprogramma.
Problemen met de uitvoering
Dat subsidieprogramma heeft inmiddels gestalte gekregen in de Subsidiefaciliteit voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS), dat reeds een jaar operationeel is. Terwijl mondiaal burgerschap in de Nederlandse samenleving sterk onder druk staat, het ene naar het andere COS failliet gaat, de morele autoriteit en legitimiteit van de OS sector daalt, mag het gerust tragisch worden genoemd dat de betrokken organisaties (BZ en de NCDO) er de afgelopen twee jaar niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de rol van de NCDO als kenniscentrum. Marc Broere stelt dit dan ook terecht aan de orde.
De oud-rector van het ISS Louk de la Rive Box heeft ooit eens gezegd dat overheidssteun voor betrokkenheid van burgers bij mondiale vraagstukken ‘een teken van beschaving is’. Het bevorderen van mondiaal burgerschap is daarmee dan ook een publiek goed. De vraag is waarom het allemaal zo lang duurt. Wat veroorzaakt de problemen in de operationalisering van het beleidskader? En: blijven de NCDO en BZ binnen de heldere kaders die in ‘Investeren in mondiaal burgerschap’ zijn uiteengezet?
Rol van de NCDO
Het bevorderen van mondiaal burgerschap binnen de Nederlandse samenleving is een relatief jonge en nieuwe discipline. Bovendien een waarin nog een wereld is te winnen, ondanks een sterke professionalisering in de laatste jaren onder invloed van activiteiten van verschillende organisaties en bureaus op dit terrein en de ContextMasterClass Draagvlak versterking (Context, international cooperation in samenwerking met het CIDIN en de NCDO). Daarbij is een belangrijke taak aan de NCDO toebedeeld, waar de organisatie door het gekissebis over de overeenkomst met BZ nog steeds niet aan lijkt toe te komen. Dat kan – zeker in het licht van het huidige politieke klimaat in Nederland – niet langer voortduren; het wordt tijd dat de NCDO en BZ nu eindelijk de woorden (nota Koenders) omzetten in daden.
Gezien de complexiteit van het onderwerp en de geschiedenis in deze zijn twee zaken van groot belang: samenwerking en mandaat. Marc Broere merkt terecht op dat de NCDO een taak is toebedeeld (kennis en advies) waar de organisatie – die als belangrijkste taak had subsidieverlening – maar beperkte ervaring mee heeft en dat het CIDIN en Context wel een track record hebben op dit terrein (de oude NCDO faciliteerde en ondersteunde enige activiteiten op dit terrein, maar voerde niet zelf uit). De tijd om vanuit het niets een kenniscentrum op te bouwen is er niet; samenwerking met andere en meer ervaren actoren op dit terrein ligt dan ook voor de hand.
Deze noodzaak wordt gelukkig door de directie van de NCDO, zie de reactie van Van den Boom, onderkend. Een gesprek over wat er moet gebeuren, wie daartoe het beste geëquipeerd zijn en hoe de samenwerking gestalte kan krijgen ligt dan ook voor de hand. Van een dergelijke aanpak hebben de organisaties die wel ervaring hebben met deze functie – in tegenstelling tot wat Frans van den Boom in zijn bijdrage suggereert – weinig of niets gemerkt. Het ligt ook daarom voor de hand dat organisaties, inclusief Vice Versa en lokaalmondiaal, de publiciteit zoeken.
De ontwikkelingen met betrekking tot MFS II laten zien dat BZ er ten aanzien van MFS-organisaties alles aan gelegen is om terrein terug te winnen: er is sprake van centralisatie, controle en politieke disciplinering door de overheid. De nota Koenders is helder over taakverdeling en maakt en einde aan de ambigue rol van de NCDO: de NCDO wordt weer terug neergezet als een maatschappelijke organisatie. Broere en Verwer merken terecht op dat het er helaas op lijkt dat de nieuwe NCDO toch weer probeert haar mandaat te vergroten en te willen opereren als een para-statel terwijl het recente verleden de onwenselijkheid en onwerkbaarheid daarvan nu juist zo pijnlijk heeft laten zien.
Tot slot
Bij veel maatschappelijke organisaties die zich in Nederland bezighouden met mondiaal burgerschap ligt het accent vooral op de actie, het ‘doen’ en veel minder op reflectie en leren terwijl de noodzaak voor kennisontwikkeling en -management op dit terrein evident is. Stefan Verwer merkt terecht op dat de NCDO in potentie hierbij een belangrijke rol kan spelen. Dit is een functie waarbij, in de terminologie van Harrison Owen (Open Space Technology), de NCDO ‘absolutely present but totally invisible’ dient te zijn. Dat verhoudt zich inderdaad niet tot sterke profilering, uitvoering en solistisch opereren. Een ondersteunende faciliterende houding en samenwerking met kennisinstituten is een must. Daar is tot nu toe helaas te weinig van te zien.
Het zou de NCDO sieren om op korte termijn een ronde tafel gesprek te organiseren om tot een dergelijke aanpak te komen en om over institutionele grenzen en belangen heen te stappen. Nu zijn er te veel bilateraaltjes en machtsspelletjes aan de gang. Daar is de zaak van mondiaal burgerschap niet mee gediend.
Lau Schulpen, CIDIN, Radboud Universiteit Nijmegen
Fons van der Velden, directeur van Context, international cooperation