
Eigenbelang in de ontwikkelingssamenwerking: was dat vroeger dan anders?
Beleidsbrieven over ontwikkelingssamenwerking beginnen tegenwoordig met zinnen over het Nederlandse eigenbelang. Voor veel mensen uit de sector is dat moeilijk te verteren kost. Maar is dit eigenlijk wel zo nieuw? Volgens Bert Meertens helemaal niet. Eigenbelang heeft altijd de boventoon gevoerd in ontwikkelingssamenwerking, ook in Nederland. Alleen wordt dat door het kabinet-Rutte voor het eerst ook eerlijk benoemd.
Nu de coalitie van VVD en CDA met gedoogpartij PVV ruim een half jaar aan het bewind is, wordt het almaar duidelijker dat eigenbelang een vooraanstaande plaats inneemt in het regeringsbeleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking. Is er hier sprake van een compleet nieuwe kijk op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking of is het een verschuiving van accenten in al bestaand beleid? Dat laatste is meer het geval, zoals het volgende laat zien.
Eigenbelang neemt in feite al vanaf het begin van de ontwikkelingssamenwerking een zeer belangrijke positie in. Toen de VS begon met ontwikkelingssamenwerking in 1949 lag de focus van de hulp op landen met strategische belangen zoals Thailand, de Filippijnen en Zuid- Korea. Met het ondersteunen van de economische ontwikkeling in deze landen hoopte men ze uit de klauwen van de communisten te houden. Tegenwoordig gebruikt de VS bilaterale hulp om politieke en militaire steun te verwerven bij landen in hun strijd tegen het terrorisme. In 2011 gaat daarom een groot deel van de hulp naar Afghanistan, Pakistan en Irak.
Handelsbelangen
Naast het verkrijgen van politieke en militaire steun wordt hulp ook vaak gegeven tegen de achtergrond van bepaalde handelsbelangen. Zo is de hulp uit China en India er sterk op gericht om hun grote honger naar energiebronnen en andere grondstoffen te stillen. De vriendschap van China met Iran, Angola, Gabon, Nigeria en Soedan moet men dan ook bezien vanuit het feit dat tweederde van de olie voor China uit deze landen komt. Ook de hulp uit Japan is voornamelijk gebaseerd op handelsbelangen en concentreert zich op landen in oostelijk Azië en de Stille Zuidzee.
Ondanks het feit dat ontwikkelingshulp maar twee procent inneemt van de totale geldstroom tussen Afrika en het Westen, vormt het toch een belangrijke bron van inkomsten voor overheden in de armste landen bezuiden de Sahara. Deze afhankelijkheid wordt soms misbruikt door donoren om hun zin te krijgen tijdens WTO (World Trade Organization) onderhandelingen. Verder wordt de hulp van de donoren aan deze landen ingezet om neoliberaal beleid er doorheen te drukken.
Gebonden hulp
Eigenbelang komt nadrukkelijk tot uiting in de besteding van de hulp. In 2004 was 70 procent van de hulp uit de VS verbonden met de aankoop van goederen en diensten uit de VS. Alleen Japan bleek in dat jaar een nog hoger eigenbelang te hanteren dan de VS. Mahbubani maakt in zijn boek “The New Asian Hemisphere” (2008), de schatting dat van elke 10 dollar aan hulpgeld er 8 dollar terugkeert in het donorland in de vorm van administratieve uitgaven, consultant vergoedingen, en contracten voor nationale bedrijven.
Voedselhulp wordt door de VS alleen in natura verstrekt om zo van hun binnenlandse landbouwoverschotten af te komen. In 2009 gaf de VS twintig keer meer uit aan voedselhulp voor Afrika dan aan technische assistentie om Afrikaanse boerenfamilies meer voedsel te kunnen laten produceren.
Voorwaarden aan leningen
In de afgelopen veertig jaar hebben westerse donoren en banken de ontwikkelingslanden flinke leningen verstrekt voor de opbouw van hun infrastructuur in de vorm van elektriciteitscentrales, autowegen, havens, vliegvelden etc. Een voorwaarde van deze leningen was vaak dat westerse ingenieurs- en constructiebedrijven de opdrachten hiervoor kregen. Er werd ook niet bij gezegd dat lenen geld kost.
Tussen 1970 en 2002 ontving Afrika 540 miljard dollar aan leningen maar betaalde 550 miljard dollar aan rente op deze leningen, terwijl er nog een totale schuld van 295 miljard dollar overbleef. De VS is de grootste ontvanger van aflossingen op leningen aan ontwikkelingslanden en wel zodanig dat sinds 1989 de VS meer geld op die manier ontvangt dan dat het uitgeeft aan hulp.
Nieuwe Economische Orde
Nederland heeft zich in de groep van westerse donoren vaak geprofileerd als een donor die zich niet zozeer door eigenbelang laat leiden in haar beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was de toenmalige minister van ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk zelfs een fervente voorstander van de Nieuwe Internationale Economische Orde (NIEO), waarmee wordt gedoeld op een geheel nieuw of ander samenstel van betrekkingen (vooral op economisch gebied) tussen de rijke landen en de ontwikkelingslanden.
Voorbeelden daarvan zijn het wegnemen van handelsbelemmeringen, gegarandeerde grondstofprijzen, hervorming van het internationale bankwezen en verhoging en verbetering van ontwikkelingshulp. Zo moest ook het aandeel van de ontwikkelingslanden in de globale industriële productie stijgen van 7 procent in 1970 naar 25 procent in 2000.
Weinig van terechtgekomen
De afgelopen decennia hebben echter laten zien dat er ook in Nederland maar weinig terecht is gekomen van de NIEO idealen. Steeds duidelijker werd de onmacht van een bevlogen minister van Ontwikkelingssamenwerking tegenover de bewakers van het eigenbelang van Nederland op de departementen van Economische Zaken, Landbouw en Buitenlandse Zaken.
Tegen die achtergrond is te begrijpen hoe men op het departement van Ontwikkelingssamenwerking er trots op kon zijn dat zij enkele West-Afrikaanse katoenexporterende landen hadden bijgestaan in hun WTO-geschil met de VS, die hun eigen katoensector flinke staatssubsidies toebedeelde. Flinker zou het geweest zijn als ditzelfde departement andere internationaal oneerlijke subsidies (bijvoorbeeld de exportsubsidie op varkensvlees in EU-verband) en vormen van dumping (bijvoorbeeld van resten kippenvlees uit Nederland) bij de WTO aanhangig hadden gemaakt. Want hoeveel boeren telen er nou katoen in Nederland?
Vorm van patronage
In feite heeft eigenbelang altijd de boventoon gevoerd in de besteding van het ontwikkelingsgeld bij de westerse donoren. Ontwikkelingssamenwerking is van meet af aan niets anders geweest dan een vorm van patronage om de politieke en handelsbelangen te dienen van de westerse donoren.
Ontwikkelingssamenwerking is daarom gewoon een excuus om de huidige economische machtsrelaties in stand te houden. Ondanks het imago dat Nederland anders zou zijn dan de andere donoren, heeft de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking niets noemenswaardigs veranderd aan de oneerlijke globale politieke en economische relaties. Het enige verschil met het huidige regeringsbeleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking is dat men ook niet meer de pretentie heeft om anders te zijn en liever mooi in de pas wil lopen met de andere donoren.
Een langere versie in het Engels van dit opiniestuk is te vinden op:
Bert Meertens is landbouwkundige en sinds 1988 werkzaam in diverse ontwikkelingsprojecten op het gebied van participatief landbouwkundig onderzoek en voorlichting, duurzaam landgebruik en efficiënte rijstproductie. In 1999 is hij gepromoveerd aan de Universiteit Wageningen op een proefschrift over duurzame rijstproductie in Tanzania tegen de achtergrond van de structurele aanpassingsprogramma’s.