Debat Focusbrief: ‘Geen wetenschap, maar ook geen willekeur’

Onder de woordvoerders ontwikkelingssamenwerking bestaat grote zorg over de achttien partnerlanden van Nederland die afvallen en hoe de hulpprogramma’s zullen worden afgebouwd. Dat bleek gistermiddag tijdens het debat over de focusbrief van staatssecretaris Ben Knapen. De staatssecretaris houdt vast aan de vijftien geselecteerde landen, maar zal de Tweede Kamer eind september een brief sturen waarin hij uitweidt over wat ‘exit-strategieën’ en ‘transitiefaciliteiten’ zullen gaan inhouden.

In een tjokvolle Troelstrazaal begon donderdagmiddag half vier het debat over de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking. Het debat draaide voornamelijk om de landenkeuze van Ben Knapen en de manier waarop die keuze tot stand was gekomen. De oppositiepartijen waren eensgezind in hun mening dat de landenkeuze willekeurig en met weinig onderbouwing tot stand was gekomen.

Arjan El Fassed (GroenLinks ), die trots zijn Award voor de ‘Fair Politician of the Year’ voor zich op tafel had gezet, oordeelde: ‘Als de criteria voor het medefinancieringsstelsel op de focusbrief zouden zijn toegepast, had de brief een flinke onvoldoende gekregen.’

Sjoera Dikkers (PvdA) vroeg zich af vanwaar die haast kwam, en vond dat de regering ‘beter haar huiswerk had moeten doen.’ En Joël Voordewind (ChristenUnie) zou graag zien dat de ‘quickscans’ die ten grondslag liggen aan Knapens keuze openbaar worden gemaakt. Daarnaast was er te weinig overleg geweest met andere donoren, zo meende Kees van der Staaij (SGP). De regeringspartijen waren milder in hun oordeel, maar waren ook niet geheel vrij van zorgen.

Willekeur in landenkeuze

Met name Burkina Faso, Congo en Egypte waren voor veel Kamerleden een gemis in de landenlijst. Burkina Faso zou een ‘donor orphan’ worden volgens Dikkers en Congo hoorde volgens veel Kamerleden thuis naast Burundi en Rwanda in een regionale benadering voor het Grote Merengebied. Twijfels waren er ook over de landen die een ontwikkelingsrelatie met Nederland zouden behouden, zoals Oeganda en Rwanda waar een slechte mensenrechtensituatie en onvoldoende goed bestuur de keuze dubieus zouden maken.

Maar ook over Indonesië was protest, een land ‘met een economie groter dan Zwitserland’, aldus PVV-woordvoerder Johan Driessen.

Sjoera Dikkers was duidelijk: de PvdA gaat akkoord met de keuze voor speerpunten, maar niet met de landenkeuze. ‘Er mag niet worden gekwartet met de armste landen,’ aldus Dikkers. Toch leek collega Voordewind wel van een kwartetspel te houden toen hij even later voorstelde om Congo in te ruilen voor Rwanda.

Geen duimbreed toegeven

Maar Knapen gaf geen duimbreed toe. Hij begon zijn betoog door te benadrukken dat Nederland geen landen in de steek laat: immers, bilaterale hulp is maar een derde van het ontwikkelingsbudget. Via het maatschappelijk middenveld en multilaterale organisaties, maar ook via centrale fondsen zoals het Mensenrechtenfonds, het Stabiliteitsfonds en het Wederopbouwfonds, wordt in de toekomst nog steeds hulp verleend aan de afgevallen partnerlanden.

Hij ontkende dat de landenkeuze willekeurig tot stand was gekomen. ‘Het is geen harde wetenschap, het is geen wiskunde, maar het is ook geen willekeur’, aldus de staatssecretaris. Hij lichtte dit toe met een korte uitleg van de belangrijkste landen waarover zorgen waren geuit. Zo gold voor Burkina Faso dat er nog tien andere donoren aanwezig waren (een feit dat overigens door velen werd betwist) en in Congo was de keuze ingegeven door de moeizame relatie met andere donoren en het gebrek aan politieke wil van de overheid.

In Oeganda en Rwanda was deze bereidheid juist wel aanwezig, en met het oog op stabiliteit en invloed in de regio was daar blijven dan ook noodzakelijk. De enige concessie die hij kon doen was nadenken over Egypte als transitieland. Daarnaast beloofde Knapen dat hij zou kijken of regionale programma’s ‘meer gewicht’ zouden kunnen krijgen, om tegemoet te komen aan de zorgen over Congo als land dat afvalt. Congo zal volgens Knapen namelijk via regionale programma’s in Rwanda en Burundi nog Nederlandse aandacht krijgen.

Uitfasering

Aansluitend aan de landendiscussie werd er flink gediscussieerd over de exit-strategieën die Knapen voor ogen heeft voor afvallende landen. Er werd door de Kamerleden gehamerd op dat er geen ‘kapitaalvernietiging’ plaats mag vinden als Nederland vertrekt. ‘Geen rigoureuze bezuinigingen zonder exit-strategie’, vond Kees van der Staaij (SGP). Sjoera Dikkers, die tijdens het gehele debat verreweg de felste was van alle Kamerleden, was wederom erg kritisch: Knapen spiegelt de afstemming tussen donoren af als mooier dan het in feite was. Veel landen, zoals Denemarken, zijn ook hun steun aan het afbouwen en daardoor zullen er onvermijdelijk gaten vallen.

Knapen lichtte alvast een tipje van de sluier op over de exit-strategieën. Deze zal hij baseren op een eerdere nota van Koenders, waarover hij kon vertellen dat deze vijf punten heeft: stap voor stap, in goed overleg, zorgvuldig, met alle stakeholders, maar geen garanties. Een ideale afloop kan niet worden gegarandeerd. Kathleen Ferrier (CDA) had geen absolute garanties nodig, maar wil wel op de hoogte worden gehouden van de uitfasering. Hiermee kwam ze in de clinch met Sjoera Dikkers, die toch liever harde toezeggingen wilde dat de gaten opgevuld kunnen worden.

Inspanningsverplichting

Knapen gaf toe dat er bezuinigd wordt en niet altijd alle progamma’s overgedragen kunnen worden: coördinatie is een ‘inspanningsverplichting’. Er zullen dus onvermijdelijk negatieve effecten zijn als Nederland uit bepaalde landen weggaat.  ‘Het is niet zo dat niemand iets zal merken als wij uit landen weggaan, dan zou onze hulp immers geen effect hebben gehad’, merkte hij droogjes op. Hij noemde in dit verband een onderzoek uit Mozambique naar de gevolgen van bezuinigingen op onderwijs: ‘In plaats van vele ommuurde schooltjes, zul je misschien meer schooltjes met vier palen en een dak gaan tegenkomen.’

Knapen noemde dit soort effecten ‘acceptabel.’ Hij liet ook weten dat een transitie één jaar tot drie jaar kan gaan duren, maar dat relaties niet per 1 januari 2012 zullen worden stopgezet. Eind september, beloofde hij, zal er opheldering komen over de strategieën die Nederland zal gaan hanteren.

Verder vroeg Wassila Hachchi (D66) of de staatssecretaris wel genoeg gebruik heeft gemaakt van de kennis van maatschappelijke organisaties in zijn keuze voor partnerlanden. Knapen heeft ‘naar vermogen geput’ uit de kennis, zo gaf hij aan. Maar hij heeft vermeden grote organisaties er geheel bij te betrekken, omdat volgens hem kennis en belangen door elkaar heen zouden kunnen lopen.

Andere veel genoemde onderwerpen

Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) kon verder op aandacht van de meeste Kamerleden rekenen. Het bedrijfsleven was dit keer een iets minder heet hangijzer. Wel wist Ewout Irrgang (SP) hier een aantal  rake dingen over te zeggen. Bedrijfslevenprogramma’s als ORIO, PSOM en PSI hadden, zo citeerde hij uit de antwoorden op Kamervragen, redelijk effect gehad op de werkgelegenheid, maar nagenoeg geen op macro-economisch niveau.

Voordewind vond dat voor bedrijven dezelfde mate van transparantie moest gelden als voor overheden en ngo’s. Verder bleef onderwijs voor de ChristenUnie-woordvoerder een stokpaardje en hamerde Ferrier op het belang van milieu. Deze onderwerpen kwamen echter niet meer aan bod tijdens de Tweede Termijn (waarin Knapen antwoorden gaf aan de Kamerleden) wegens tijdgebrek.

Het debat werd dan ook uitgesteld, maar Knapen kon zijn ongeduld niet geheel onder stoelen of banken steken. Hij wenste wel zo snel mogelijk zijn beleid door de Kamer te hebben geloodst: vóór de zomer wil hij begonnen zijn met het in gang zetten van de landenkeuzes en exitstrategieën. Hij zal echter nog even geduld moeten hebben en wachten op het vervolgdebat…