
Migratie en ontwikkelingssamenwerking: een gedwongen huwelijk?
In 2000 publiceerde de Wereldbank een befaamd onderzoek, waarin werd gesteld dat de financiële bijdrage van migranten aan armoedebestrijding groter was dan alle totale officiële ontwikkelingshulp bij elkaar. Opeens waren migranten in de mode en werden ze gezien als een veelbelovende manier om bottom-up ontwikkeling te stimuleren. Maar is de koppeling van migratie en ontwikkeling wel zo effectief? Hein de Haas van het International Migration Institute plaatst vraagtekens bij het beleid van de Nederlandse overheid.
Het debat over migratie en ontwikkeling is niet nieuw: al in de tijd van de gastarbeiders werd er druk gepraat over een win-winsituatie van migranten die in Nederland komen werken en tegelijkertijd geld terugsturen naar het land van herkomst, zodat mensen zich daar ook kunnen ontwikkelen. Totdat Jan Pronk, in zijn eerste periode als minister, een studie liet uitvoeren naar de effecten van migratie op het thuisland. Conclusie: er was geen directe oorzaak-gevolgrelatie. In de jaren ’70, ’80 en ’90 werd er dan ook vaak negatief gesproken over migratie uit ontwikkelingslanden: die zou een brain drain veroorzaken. Pas rond 2000 kwam er weer een omslag en werden remittances herontdekt als ‘rivers of gold’.
Koppeling
De spectaculaire stijging van geldstromen door migranten heeft overheden en de traditionele ontwikkelingsorganisaties onrustig gemaakt. Door het Wereldbankrapport leek het of de legitimiteit van ontwikkelingshulp werd aangetast en daarom sprongen veel organisaties bovenop het thema. Ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft onder meer twee Notities over migratie en ontwikkeling gepubliceerd, in 2004 en 2008. De fundamentele vraag die Hein de Haas stelt is echter: Moeten de agenda’s van migratie en ontwikkelingssamenwerking wel gekoppeld worden?
De Haas wil niet dat migranten verantwoordelijk gehouden worden voor ontwikkeling in het herkomstland, terwijl de slechte omstandigheden in veel van deze landen maken dat echte ontwikkeling niet van de grond kan komen. Een zeker ontwikkelingsniveau, zo is bewezen, is nodig om remittances te laten aanslaan. Daarbij, migranten zijn geen professionals en zij mogen hun eigen geld besteden zonder zich voor de consequenties te hoeven verantwoorden.
Consumptie
Vaak wordt ervan uitgegaan dat migranten hun geld investeren in productieve sectoren en zo ontwikkeling zullen stimuleren. Maar dat doen ze helemaal niet: het meeste geld gaat naar consumptie door hun familie en dorpsgenoten. Wat overigens niet vreemd is: “Als normale stervelingen een baan vinden, kopen ze toch ook eerst een huis? Migranten hebben hele rationele motieven.”
De Haas meent dat de nadruk op remittances precies past in het plaatje van de Washington Consensus en het neoliberale denken, omdat steun van de staat plaatsmaakt voor initiatieven van individuen en ondernemerschap. Daarmee heeft het optimisme over migratie een sterke ideologische ondertoon: ‘Zolang de staat zich terugtrekt, gaat ontwikkeling vanzelf.’ Maar volgens de Haas moeten we voorzichtig zijn en niet klakkeloos denken dat ontwikkelingshulp overbodig is.
Potentieel
De laatste jaren zijn er veel nuances gekomen in het onderzoek naar migratie. Migranten worden nu gezien als een ontwikkelingspotentieel, dat met goede ondersteuning een verschil kan betekenen op vooral micro- en mesoniveau. Migranten hebben een voorsprong, omdat ze de taal en cultuur van hun land kennen en meteen kunnen inspringen op positieve ontwikkelingen. Het meeste succes hebben ‘circulaire migranten’: zij die pendelen tussen twee landen en zowel hier werken als daar ondernemen of hulpprojecten uitvoeren. Helaas is het beleid van Fort Europa erg restrictief als het om arbeidsmigratie gaat. Nederland is zelfs van plan dubbele paspoorten af te schaffen. Zulke maatregelen werken juist averechts volgens de Haas: uit angst dat ze, eenmaal terug in hun herkomstland, niet meer kunnen remigreren naar Nederland, blijven veel ‘tijdelijke’ arbeiders voorgoed in Europa. Omdat legale arbeidsmigratie niet meer mag, leidt het beleid er ook toe dat veel goed opgeleide migranten nu illegaal tomaten plukken in Spanje.
Image-management
Het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft volgens de Haas nauwelijks visie op migratie. “Migratiebeleid in Nederland loopt altijd achter de feiten aan. Het is meer image-management.” Erger nog, de regering gebruikt het beleid als een excuus om een remigratieagenda te promoten. “In de laatste Notitie kwam het woord ‘terugkeer’ maar liefst 166 keer voor.” Als de Haas het voor het zeggen had, zou hij een legaal kanaal creëren voor laaggeschoolde arbeidsmigratie. In ontwikkelingslanden zijn deze mensen er genoeg en Nederland kan ze goed gebruiken. Aangezien migranten meestal uit middeninkomenslanden komen, is er in het thuisland voldoende bodem om hun verdiende geld succesvol te investeren.
Dit argument, tegenstrijdig met het Nederlandse klimaat als het is, kan eigenlijk alleen onder de aandacht worden gebracht door het te plaatsen in een kader van handel en investering. “Je wint geen debat met een humanitair appèl voor de positie van immigranten. Maar begin je over het bedrijfsleven, dan is Nederland er als de kippen bij!” Hij vindt het ook jammer dat er met de keuze van focuslanden geen rekening is gehouden met de kracht van een kritische massa aan migranten in Nederland. “Waarom niet gewoon Marokko of Egypte? We kunnen het democratiseringsproces juist nu daar stimuleren door te werken en praten met de diaspora! Bovenal moeten we van migranten leren: zij doen in hun herkomstland ideeën op die we hier weer kunnen toepassen.”
Deze bijeenkomst werd georganiseerd door de Society for International Development (SID), Oikos en de Stichting Mondiale Samenwerking (SMS). Er is onder andere een competitie uitgeschreven voor ideeën over internationale samenwerking voor migranten en studenten, de ID-challenge. Voor meer informatie hierover, zie www.id-challenge.nl.