Bottom-up: leiderschap uit het Zuiden

Costa Ricanen die insecten en shiitake eten, Bhutanen die Spaanstalige Calypso zingen en Beninezen die biologische ananas verbouwen. Deze intercontinentale kennisuitwisseling is het resultaat van South-South Cooperation; een programma voor Zuid-Zuid-samenwerking tussen Benin, Bhutan en Costa Rica over duurzame ontwikkeling. Op de zonovergoten dinsdagmiddag van 10 mei vertelden afgevaardigden uit Costa Rica over dit programma in het Wageningse Universiteitsgebouw Gaia.

Het Zuid-Zuid-programma ontstond in 2002 op initiatief van toenmalig minister Jan Pronk. Nederland had een langlopende bilaterale relatie met Costa Rica, Benin en Bhutan en het idee ontstond de vier landen van elkaar te laten leren. De keuze viel op deze landen omdat ze ongeveer even groot zijn, zich elk op een ander continent bevinden, een vooruitstrevend duurzaamheidsbeleid hebben en bovendien enthousiast waren om mee te doen, aldus Pronk. Het programma was een uitwerking van de bottom-up benadering, gebaseerd op principes van gelijkheid, wederkerigheid en partnerschap.

Een mooi voorbeeld. Bhutan heeft een lange geschiedenis in de verwerking van eetbare paddenstoelen. Costa Rica kent echter maar een paar soorten in de schappen van de supermarkt. Het South-South-programma vroeg een Bhutanese shiitake deskundige naar Costa Rica te komen om twee weken zijn kennis over te dragen. De man kwam naar een gemeenschap met dezelfde klimaatomstandigheden als Bhutan, hier konden de shiitakes dus goed verbouwd worden. Het resultaat: de gemeenschap heeft nu een geregistreerde onderneming die een vaste plek verworven heeft in de markt.

Uitdagingen en successen

Het programma verliep echter niet zonder slag of stoot. De zoektocht naar common grounds – onderlinge gelijke eigenschappen – bleek in eerste instantie lastig. Met name de culturele en communicatiebarrières moesten overwonnen worden. ‘Wanneer Bhutan onze bedrijfsvoering niet transparant genoeg vond, schoten wij uit ons vel, want dat noemen wij corruptie waarop een gevangenisstraf staat. Terwijl zij bedoelden dat de informatie enkel aangevuld moest worden’ zegt Marianella Feoli, algemeen manager voor Costa Rica. Ze voegt toe: ‘Engels was niet onze eerste taal en er was een tijdsverschil; wanneer wij werkten, sliepen ze in Bhutan en wanneer zij werkten sliepen wij.’ Door de uitvoering van een analyse werd bepaald op welk gebied de landen expertise bezaten en hoe zij die met de andere landen konden delen.

Uiteindelijk werd het programma een groot succes. Meer dan 36 projecten gericht op duurzame ontwikkeling zijn over drie landen geïnitieerd. Dit leidde tot meer kennisoverdracht en diversiteit in de lokale markt. Bovendien bleken de programma’s belangrijke thema’s als gendergelijkheid in acht te houden; vrouwen zijn goed vertegenwoordigd op de bestuurlijke functies. De cijfers zijn indrukwekkend: bijna tien jaar later zijn er 326 ondernemingen gestart, 2324 banen gecreëerd,  174 diensten op de markt gebracht, 674 nieuwe producten verkocht en ruim 151.484 dollar meer omzet gemaakt. 8885 families zijn overgestapt op schone technologieën, 3505 boeren zijn duurzame landbouw gaan bedrijven, de afvalverwerking en recycling is verbeterd en 1132 vrouwen zijn betrokken bij het besluitvormingsproces.

Waar bleef Nederland?

Benin, Bhutan en Costa Rica bleken meer doorzettingsvermogen te hebben dan Nederland. Tot ontevredenheid van Pronk wilde de Nederlandse overheid na zijn ambtstermijn niet verder deelnemen aan het programma: ‘Wederzijds leren is juist het belangrijkste in internationale samenwerking, maar Nederland wil nooit een les leren. “Wij weten het beter” is de Nederlandse instelling en wanneer er iets mis gaat is het altijd schuld van de ander.’ Ook deelname van andere landen bleef uit. Pronk was toentertijd met Noorwegen en Zwitserland in gesprek, maar toen puntje bij paaltje kwam deden ze niet mee. De Nederlandse hulporganisaties volgden het paradigma van de overheid en trokken zich ook terug. Volgens Pronk had Nederland zich aan de afspraak moeten houden. ‘We hebben ons verplicht gemaakt aan de halvering van de armoede. Hou je aan de afspraak en ga dan verder. Zeg niet: ‘het is te moeilijk”.’

Spreker Miriam van Reisen, hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg nuanceert de rol van Nederland en van Pronk persoonlijk. ‘Er is niet zoveel mis met de Nederlandse mentaliteit, want je (Jan Pronk, red.) bent de eerste politicus die toegeeft niet genoeg te hebben doorgezet. Je kreeg het wel van de grond.’ Volgens van Reisen is het noodzakelijk de Zuid-Zuid-samenwerking in een politieke context te plaatsen. Nederland en Europa moeten hun visie op zichzelf en de rest van de wereld veranderen. ‘We hebben iets om trots op te zijn, maar moeten deze visie gezamenlijk doortrekken.’

Hoe nu verder?

Jan Pronk blikt vooruit op Durban 2012. Dan zal er opnieuw een conferentie gehouden worden over duurzame ontwikkeling. Het duurzame ontwikkelingsparadigma is in de loop der jaren meer om mensen gaan draaien; zonder armoedebestrijding geen duurzame ontwikkeling. Echter hebben eerdere conferenties over duurzame ontwikkeling in Stockholm 1972, Nairobi 1982, Rio de Janeiro 1992 en Johannesburg 2002 nog tot te weinig concrete afspraken geleid. Het probleem ligt volgens Pronk bij de vrijblijvendheid van de richtlijnen waardoor we niet tot naleving van duidelijke afspraken komen. Hij roept daarom op tot het nakomen van de beloften: ‘Onze geloofwaardigheid staat op het spel.’

Van 30 mei tot en met 16 juni is de fototentoonstelling “Partners voor Zuid-Zuid Samenwerking” te zien in het Stadhuis van Den Haag.