
Paul Hassing: ‘Het is bijna ontroerend hoe goed Wiet Janssen zijn best doet’
De afgelopen weken hebben we een interessant debat op deze site gezien tussen wetenschapper Wiet Janssen en voormalig topambtenaar Paul Hassing van Buitenlandse Zaken. Vandaag de laatste bijdrage aan dit debat van Paul Hassing. Hij gunt de afronding van de discussie aan zijn opponent.
Het is bijna ontroerend om te zien hoe goed Wiet Janssen zijn best doet om aan te tonen dat ik het bij het verkeerde eind zou hebben. Verrassend is zijn interpretatie van mijn argumentatie en de weg die hij vervolgens inslaat. Hij weet wel weer een project te noemen dat zijn mening kan onderbouwen. En als het dan geen project is of een statistiek, dan is hij aanwezig op een VVD bijeenkomst waar gewichtige dingen zijn gezegd. Hij lijkt erop dat hij vooral wil aantonen dat een benadering geïnspireerd op het bedrijfsleven (zakelijk, formuleer doelen, richten op inkomen) zoden aan de dijk zet en het leveren van (relevante) kennis de silver bullit is.
Maar nu eerst de zaken zelf.
Alternatief beleid
In zijn reactie nuanceert Janssen zijn positieve kijk op het Katakle project in Benin door aan te geven dat het nog maar twee jaar op gang is. Hij zou als wetenschapper en consultant kunnen weten dat een vergaande conclusie op basis van twee jaar ervaring (wiens ervaring?) niet op zijn plaats is. Het zou eerder juist aan beleidsmedewerkers zijn om zo vroegtijdig een positief geluid te laten horen als dit project een voorbeeld was geweest van hoe nieuw beleid van een nieuwe minster, pardon staatssecretaris eruit zou gaan zien.
Deskundigen
Janssen stelt nu dat ik denk dat er nog genoeg deskundigen zijn. Ik heb gesteld dat we in Nederland nog zo’n 1000 deskundigen hebben. Dat aantal betwijfelde Janssen. Ik heb dit aantal onderbouwd door naar een aantal organisaties te verwijzen die mensen uitzenden en/of mensen in dienst hebben. Ik heb het woord genoeg in absolute zin niet gebruikt. Ik zou niet weten wanneer er genoeg deskundigheid in Nederland is. Nu beargumenteert hij in zijn jongste bijdrage dat het geen relevante deskundigen zijn. Blijkbaar bepaalt Janssen wat hier relevant is. Tja, dan houdt het debat hier op. Dan kan hij alleen nog met zichzelf debatteren over dit vraagstuk. Ik stel daarom voor dat een universiteit of instituut het op zich neemt om hierin meer duidelijkheid te brengen; wat is relevant, wie tellen we mee, waar zijn ze te vinden en is het genoeg? Verder verwijs ik naar de heldere reactie van Ton Dietz op de relevantie van sommige deskundigen die door Janssen in twijfel wordt getrokken. In een meer recente bijdrage op Vice Versa meent Janssen dat de belangrijkste deskundigheid in Wageningen te vinden is als het om landbouw gaat. Dat zullen sommige mensen in
Wageningen graag willen geloven.
‘Hoofdthema is de rol van het bedrijfsleven’, aldus Janssen
Ik heb eerder mijn bezorgdheid uitgesproken dat het stimuleren van het Nederlandse bedrijfsleven tot een verstoring van de lokale markt en bedrijvigheid kan leiden. Janssen vindt mijn bezorgdheid te voorbarig, niet aangetoond. Dat is zijn goed recht. Hij heeft tenslotte veel minder ervaring met beleidsprocessen. Hij weerlegt mijn bezorgdheid door nu te verwijzen naar een bijeenkomst van de VVD over de rol van het bedrijfsleven waarvoor hij was uitgenodigd. Volgens zijn weergave waren de aanwezigen het erover eens dat er geen subsidie aan het bedrijfsleven gegeven moest worden. Dus is mijn bezorgdheid voorbarig, althans niet aangetoond. Janssen gaat er daarbij van uit dat deze aanbevelingen (of waren het meningen) een op een overgenomen gaan worden door Knapen. Op dit punt zou ik hem graag willen geloven, maar de politieke en beleidsrealiteit gebiedt mij anders te denken. Lees bijvoorbeeld de bijdrage van Wientjes. Daar worden we het dus niet over eens.
Honger en hogere voedsel prijzen
Janssen en ik zijn het over een ding wel eens, namelijk dat honger de wereld uit moet. Dat is sociaal niet langer acceptabel.. Ik heb in mijn eerdere bijdrage duidelijk proberen te maken dat er winnaars en verliezers zijn. Een van de winnaars zijn die bedrijven die produceren voor de markt. Janssen denkt dat dit alleen de grote commerciële bedrijven zijn. Dat lijkt me niet volledig omdat er ook veel kleinere bedrijven zijn die voor de markt produceren (bijv. in Java/Indonesië, Malawi, Rwanda, etc). Waar het mij om gaat is de ‘gemakkelijke’ argumentatie dat hogere prijzen vooral verliezers kennen en geen winnaars. En dat er daarom binnen OS voor de landbouwsector gekozen moet worden. Als de grootste groep verliezers echter de stedelijke armen zijn, valt het dan te overwegen om deze groep specifiek te ondersteunen? Van een hogere prijs zal tenslotte ook een positief effect op de lokale landbouwproductie uitgaan. Dat zal van land tot land verschillend zijn.
Dus ook hier is een nationale diagnose van belang. Janssen gebruik nu het argument van de niet te betalen importen van voedsel. Hij gaat er aan voorbij dat een hogere prijs de binnenlandse productie kan stimuleren en dat ook de prijzen van grondstoffen zijn gestegen. Een aantal ontwikkelingslanden zien hogere inkomsten tegemoet. Kortom, wat het per saldo oplevert, hangt er maar vanaf. Generieke uitspraken dat honger zal toenemen, dienen genuanceerd te worden voor de afzonderlijke landen.
Verder wil ik het argument weerleggen dat een ontwikkeling van de landbouwsector van groot belang is voor een verdergaande economische ontwikkeling. In het boek van Ha-Joon Chang (2010) ’23 dingen die ze je niet vertellen over het kapitalisme’ wordt overtuigend aangetoond dat de landbouw de functie heeft om een zekere meerwaarde af te romen en die vervolgens te investeren in een of twee andere sectoren. Zo is volgens Chang, Zuid Korea en Singapore tot ontwikkeling gekomen. Behalve Nederland is waarschijnlijk geen enkel ander land zo rijk geworden van de landbouw. Het leek er even op dat Zimbabwe dat ook zou kunnen nadoen maar toen kwam Mugabe en was het sprookje uit.
De silver bullit
Eindelijk heeft Janssen dan toch de oplossing gevonden voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, namelijk de overdracht van kennis. Nu zal waarschijnlijk niemand betwijfelen dat de overdracht van kennis belangrijk is. Janssen noemt daarom drie projecten waar de overdracht van kennis het verschil maakten. Nu ken ik een beetje het project in Mali waar Janssen naar refereert, naast twee andere projecten. De suggestie dat het succes alleen door de overdacht van kennis tot stand is gekomen, is niet volledig. In het betreffende project heeft zowel Nederland als de Wereldbank ook geïnvesteerd in infrastructuur en nieuwe irrigatiegebieden. En in een hogere organisatiegraad van de landbouwbedrijven. Ik ken de bedragen helaas niet meer maar dat doet daar verder niets aan af.
Aan de lezer wil ik gaarne toevertrouwen dat ik verder niet meer op de (nieuwe) beschuldigingen van Janssen dat mijn betoog niet klopt, zal reageren. Ik wil graag aan een debat meedoen. Maar het debat met Janssen kost mij teveel tijd om de beschuldigingen te weerleggen en ze zijn (politiek en intellectueel) niet voldoende uitdagend. Dus het laatste woord is aan Janssen. Succes ermee!