
Paul Hassing: ‘Wiet Janssen is op zoek naar de silver bullit’
Het interessante debat tussen oud-topambtenaar Paul Hassing en wetenschapper Wiet Janssen gaat door. Vandaag reageert Paul Hassing op de vorige bijdrage van Wiet Janssen. ‘Janssen maakt de klassieke fout hogere voedselprijzen als een slechte zaak te zien. Dat is nog maar de vraag. Zoals zo vaak gaat het hier om wie de winnaars en verliezers zijn. De winnaars zouden best wel eens al die miljoenen (kleine) landbouwbedrijven kunnen zijn die voedsel produceren en via een hogere prijs en hoger inkomen gestimuleerd worden om meer te verbouwen.’
Gelukkig is Wiet Janssen het ook nu weer op een aantal punten met mij eens. Hij weerlegt mijn zorg niet over de nadruk op bedrijvigheid van Knapen als een vehikel om het Nederlandse bedrijfsleven werk en markten te verschaffen, waardoor de lokale concurrentie en verhoudingen extern worden verstoord. Maar zijn reacties op mijn opvattingen en argumenten worden toch vooral gekenmerkt door grote stappen, snel thuis. Sommige zijn zelfs onjuist.
Janssen verwijt mij dat ik niet weet waar de Nijl ontspringt en stelt dat ik de rivier in Egypte laat ontspringen. Wat ik heb gesteld, is dat (zie mijn vorige bijdrage) de Egyptenaren de waterproblemen binnen hun eigen grenzen prima kunnen oplossen én binnen het stroomgebied van de Nijl. Daar heeft men de rest van de wereld, inclusief Nederland, niet perse voor nodig (dus geen ‘global good’). En er is geen gezamenlijk en gedeeld belang. Gelukkig weet de werktuigbouwkundige Janssen welke landen er allemaal in het stroomgebied van de Nijl liggen en spreekt dan van een publiek regionaal good. Hiermee bevestigt hij mijn opvatting dat het geen global good is. Waarvoor dank!
Deskundigheid in Nederland
Janssen wil aantonen dat de 1000 deskundigen in Nederland niet meer bestaan. Hij verwijst o.a. naar het assistent-deskundigen programma van de VN en stelt dat deze jonge deskundigen nog geen echte deskundigen zijn en niet in Nederland vertoeven. Mijn opmerkingen over deskundigheid hadden ook niet betrekking op deskundigen hier in Nederland, maar eerder met een Nederlandse nationaliteit. Janssen doet mijn verwijzing naar de deskundigheid bij SNV af als de verkeerde deskundigheid. Wat is er verkeerd aan, vraag ik me af. SNV vermeldt op de website dat er 850 professionele adviseurs in dienst zijn, variërend van water en sanitatie, werkgelegenheid en inkomen, biogas tot ketenbeheer in de melksector. Nu zijn dat tegenwoordig gelukkig niet allemaal Nederlanders, maar een groot deel nog wel.
En over PSO heeft Janssen het volledig mis. Als deskundige ben ik vroeger uitgezonden door PSO (destijds JVC geheten) en heb tevens het genoegen gehad 3 jaar in het bestuur gezeten te hebben. Zo meldt PSO in het jaarverslag 2009 dat de organisatie zelf nog 140 uitzendingen (deskundigen) verzorgt, 350 door de aangesloten leden en nog 120 gefinancierd door derden. Ook dat zullen niet allemaal Nederlanders zijn (er zitten ook andere Europeanen tussen) maar toch wel overwegend Nederlanders. Dan laat ik nog maar even onvermeld de deskundigen die door ander programma’s worden uitgezonden of ingezet, zoals via PUM, Nuffic, KIT, ISS, Afrika Studie Centrum en dergelijke. Misschien dat Janssen ook hier weer argumenteert dat dit niet het goede soort deskundigen zijn. De ruim 1000 Nederlandse deskundigen bestaan wel degelijk. Misschien heeft Janssen het nodig om deze bestaande deskundigheid te bagatelliseren om zijn ’alternatief’ van kennisoverdracht vanuit het bedrijfsleven te onderbouwen. En dan heb ik nog niet de adviseurs meegerekend zoals Janssen zelf.
Voedselzekerheid
Het WRR rapport benoemt voedselzekerheid als een thema waarop Nederland zich zou kunnen profileren. Het wordt door het WRR rapport voorgesteld als een mogelijke specialisatie voor Nederland. Sommigen maken daar in het debat nu een global good van zoals Janssen. Janssen stelt terecht dat als een land een voedseltekort heeft, het dit tekort moet aanvullen met import. Daarom is het in zijn visie een global good. Maar datzelfde geldt voor zoveel andere producten zoals radio’s, televisies, mobiele telefoons, computers, kaarsen, hout en dergelijke. Hier worden ‘global goods’ verwisseld met een wereldmarkt van fluctuerende prijzen. Janssen gaat zelfs zover door te stellen dat de onlusten in Egypte alles te maken hebben met de internationale voedselschaarste. Laat ik de volksopstand in Egypte vooral hebben horen roepen over corruptie, mensenrechten, democratisering, nieuwe grondwet, regime change en dergelijke. En soms ook over hoge voedselprijzen!
En laat de voedselprijzen in 2010 nou weer wat zijn gezakt. En laten er nu ook mensen zijn die de hogere prijzen aan speculanten toewijzen, aan hun rol in de keten. Terecht stelt Janssen dat er grotere voorraden aangelegd moeten worden om nationale tekorten en prijsfluctuaties beter op te kunnen vangen. Te beginnen in Ethiopië, lijkt me. Daar zijn we het snel over eens.
Wat verder opvalt, is dat Janssen de klassieke fout maakt hogere voedselprijzen als een slechte zaak te zien. Dat is nog maar de vraag. Zoals zo vaak gaat het hier om wie de winnaars en verliezers zijn. De winnaars zouden best wel eens al die miljoenen (kleine) landbouwbedrijven kunnen zijn die voedsel produceren en via een hogere prijs en hoger inkomen gestimuleerd worden om meer te verbouwen. Dat was toch heel lang een van de doelen van het ontwikkelingsbeleid voor de landbouwsector! Gezien de bevolkingsgroei zou een hogere mondiale landbouwproductie een goede zaak zijn. Dus ook hier snijdt het mes aan twee kanten. Of zoekt Janssen naar argumenten om de voorkeur voor landbouw en voedselzekerheid van dit kabinet te onderbouwen?
Een alternatief beleid
Janssen schrijft dat hij wel degelijk een alternatief beleid heeft voor het kabinetsbeleid en verwijst daarbij naar een project in Kataklé in Benin gefinancierd door giften van 40 Nederlandse ondernemers. Dat project gaat over kennisoverdracht, inkomens en economische groet. Het project gaat er prat op dat het geen subsidie van de Nederlandse overheid nodig heeft, suggererend dat het zichzelf kan bedruipen. Maar wat zijn giften anders dan private subsidies! Mijn twijfels groeien over het alternatief als Janssen stelt dat de komende 6 jaar 750.000 mensen niet meer arm zijn door een investering van 6 euro per persoon per jaar.
Nu is Janssen ook geen 32 meer en heeft wat jaartjes ervaring opgedaan met ontwikkelingssamenwerking. Hij kan weten dat resultaten pas geboekt worden en kunnen worden vastgesteld enkele jaren na afloop van het project. Zijn verwijzing naar een project dat het nog allemaal moet waarmaken over 6 jaar (ik hoop van ganser harte dat het lukt) en een dergelijke aanpak als alternatief voorstellen, roept bij mij de associatie op dat hij zoekt naar wat in het Engels heet ’the silver bullit’ voor ontwikkelingssamenwerking. Als er één ding is dat het WRR rapport heeft duidelijk gemaakt, dan is het dat er niet zoiets bestaat als een universele aanpak van het ontwikkelingsvraagstuk, maar dat telkens in de realiteit van het betreffende land (nationale diagnose) naar oplossingen gezocht moet worden. Dat betekent (ook voor Janssen) meer inzicht in maatschappelijke en politieke processen ter plekke.