Hassing is toch echt niet goed geïnformeerd

De discussie tussen Paul Hassing en Wiet Janssen, twee ontwikkelings-experts, wordt feller. Nadat Hassing vorige week reageerde op Janssen, is het nu weer de beurt aan laatstgenoemde. En deze blijft erbij: Hassing is niet goed geïnformeerd. Waar Paul Hassing dit ontkende, is volgens Wiet Janssen voedselzekerheid wel degelijk een mondiaal publiek goed, evenals water. En terwijl Hassing zeer kritisch is op ontwikkelingssamenwerking met behulp van bedrijven, is Janssen ronduit lovend.

Hassing is op een aantal punten werkelijk niet goed geïnformeerd. Volgens hem ontspringt de Nijl in Egypte. En water is helemaal geen ‘publiek mondiaal goed’, dat heb ik helemaal fout! Maar dat beweer ik ook nergens. Hij wil er ook niet aan dat voedselzekerheid een publiek mondiaal goed is. Maar de tegenvallende oogsten van het afgelopen jaar zorgen voor hoge voedselprijzen en dat is een belangrijke reden van de protesten in Egypte en van de voortdurende honger in Afrika. Dat illustreert dat voedselzekerheid echt alleen maar kan worden gerealiseerd in overleg tussen alle landen. Volgens Hassing kom ik ook niet met een alternatief voor het ontwikkelingsbeleid. Toch wel. Ik noem keer op keer kennisoverdracht als middel om de armen in staat te stellen een inkomen te verwerven. Het Kataklé project in Benin demonstreert dat dat uitstekend kan werken!

Publieke mondiale goederen

In een eerder stukje vroeg Hassing zich af wat die publieke mondiale goederen nou toch waren waar de regering het in haar reactie op het WRR rapport over had. Het WRR rapport wijdt daar een flink aantal bladzijden aan, maar die heeft Hassing blijkbaar overgeslagen. Niet erg, ik heb het even uitgelegd: het zijn zaken waar alle landen belang bij hebben en die alleen in samenwerking tussen landen kunnen worden gerealiseerd. Het WRR rapport noemt als voorbeelden een stabiel klimaat, betrouwbare financiële en fiscale systemen, een schoon milieu, voldoende grondstoffen en biodiversiteit (WRR p 234: het is dus niet ‘mijn definitie’ zoals Hasssing beweert). Hassing legt vervolgens in zijn reactie uitgebreid uit dat water helemaal geen publiek mondiaal goed is! Nee, had ik ook niet beweerd. Ook het WRR rapport niet!

Ook Hassings kennis van de aardrijkskunde valt tegen. Je zou toch denken dat de medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken door al dat reizen een aardig idee van de geografie van de wereld moeten hebben. Maar volgens Hassing loopt de Nijl alleen maar door Egypte, en daarom kunnen de Egyptenaren best zelf hun eigen waterproblemen oplossen, dus niks mondiaal goed. Dat klopt helaas niet. Het Nijlwater wordt aangeleverd uit vijf andere landen: Ethiopië, Oeganda, Kenia, Tanzania en Soedan. Als die hun water vervuilen of stuwdammen gaan bouwen heeft Egypte een probleem. Water is dus ten minste een publiek regionaal goed (WRR p 234-235). Om ervoor te zorgen dat het water niet vervuild wordt en goed wordt verdeeld is overleg tussen zes landen nodig. Egypte kan zijn waterproblemen niet alleen oplossen. Internationaal overleg is nodig.

Voedselzekerheid

Hassing meent ook dat voedselzekerheid geen publiek mondiaal goed kan zijn, en dat het WRR rapport dat niet bedoeld kan hebben. Ook hier moet ik hem teleurstellen, want dat bedoelt het WRR rapport wel. Voedselzekerheid kan niet per land worden gegarandeerd. Als in het ene land tekorten ontstaan dan moet er voedsel geïmporteerd worden uit een ander land. Maar als er wereldwijd tekorten zijn schieten de prijzen omhoog, zoals in 2008. Vooral de armste landen zitten dan met een dik probleem. Zij hebben vaak niet genoeg geld om voldoende voedsel aan te schaffen voor de gehele bevolking. Midden 2009 was de ondervoeding in sub-Sahara Afrika opgelopen tot 32% van de bevolking, een flinke stijging in vergelijking met het cijfer van 2005: 30%.

Als gevolg van de extreme weersomstandigheden in veel landen in het afgelopen jaar zijn ook nu de voedselprijzen weer erg hoog. Egypte moet al heel lang een fors deel van de jaarlijkse voedselbehoefte importeren. Tot voor kort werd dat duur ingekochte voedsel door de staat gesubsidieerd. Maar inmiddels ligt de staatsschuld bij 80% van het nationaal product, en heeft de staat de subsidies afgeschaft. De voedselprijzen zijn met ongeveer een derde gestegen ten opzichte van een jaar geleden (Scientific American, 1 feb). Arme Egyptenaren besteden vaak meer dan de helft van hun inkomen aan voedsel, en dan is een stijging van een derde een ernstige aanslag op het huishoudbudget.

Egypte is dus niet alleen voor zijn Nijlwater afhankelijk van wat er gebeurt in andere landen, maar ook wat betreft de voedselsituatie. De protesten in Egypte tegen Moebarak hebben alles te maken met de internationale voedselschaartse. Het vergt wereldwijd overleg om voor de toekomst de voedselzekerheid voor alle landen veilig te stellen, bijvoorbeeld door afspraken over het aanhouden van voorraden. Dat is waar het WRR rapport voor een groot deel over gaat. Voor Hassing is dat blijkbaar moeilijk te begrijpen. Overigens kan hij natuurlijk tegenwerpen dat de regering in haar reactie op het WRR rapport geen bijzonder helder standpunt heeft geformuleerd ten aanzien van die internationale samenwerking. En dan heeft hij inderdaad een punt.

Voldoende deskundigheid bij ngo’s?

Hassing beweert ook dat ik ‘de beperkingen van de ngo’s wil benadrukken om daarmee een nieuwe rol voor het Nederlandse bedrijfsleven op te eisen’. Ik had volgens hem ook andere kanalen moeten noemen. Maar de discussie ging over minder hulp via de ngo’s en meer via bedrijven, dus dan ligt het voor de hand om het daar over te hebben.

Hoe dan ook, Hassing is het niet eens met mijn argument dat er in Nederland nog wel deskundigen te vinden zijn bij sommige bedrijven, maar verder vrijwel nergens. Hij meent dat er nog zeker 1000 zijn, bijvoorbeeld de (jonge) deskundigen bij de VN, en verder bij SNV en PSO.

Maar ook op dit punt is Hassing niet goed geïnformeerd. Die duizend deskundigen zijn er niet. Het enige in aanmerking komende programma van de VN is het ‘associate expert program’. Daarin mogen studenten die net van de universiteit komen, na een korte training een of twee jaar meedraaien met de VN activiteiten. Dat zijn  niet wat je noemt ‘deskundigen’. Ze zitten trouwens ook niet bij een Nederlandse organisatie, maar bij de VN. De SNV is zich zo’n tien jaar geleden gaan richten op de organisatorische en economische kanten van de hulp, en de deskundigheid betreft dus niet zozeer inhoudelijke kennis, b.v. van landbouw of van verschillende takken van industrie.

En PSO zendt nooit deskundigen uit, en beschikt ook niet over inhoudelijke deskundigheid. Zij geeft andere ngo’s trainingen op het gebied van maatschappijopbouw, partnerschap, netwerken, monitoring, etc. Dat gaat dus ook niet over inhoudelijke kennis. Conclusie: die 1000 Nederlandse deskundigen van Hassing bestaan niet.

Een alternatief beleid

Dan het feit dat ik ‘geen alternatief heb’. Het lijkt me toch van wel. Ik schreef de vorige keer dat ik kennisoverdracht zie als een goede methode om mensen aan een inkomen te helpen en economische groei te bewerkstelligen. Ik gaf ook een voorbeeld: als Nederlandse bloementelers in Afrika er goed van kunnen leven, dan zouden Afrikaanse boeren met wat bijscholing dat toch ook moeten kunnen.

En er zijn ook legio voorbeelden van projecten waar dat inderdaad lukt: waar met behulp van kennisoverdracht mensen uit de armoede worden bevrijd. In Benin, bijvoorbeeld, is er een groot landbouwproject, genaamd Kataklé, dat door een club van zo’n veertig Nederlandse ondernemers wordt gefinancierd, en ook concreet ondersteund. Binnen een jaar of 6 zullen daar 750.000 mensen (!) niet meer arm zijn omdat ze betere boeren zijn geworden. De eerste tienduizenden zijn al geschoold. Kennisoverdracht op het gebied van landbouwmethoden speelt een centrale rol, zoals het gebruik van kunstmest, betere zaden et cetera.

Daarnaast helpt het project bij het opzetten van een goede dorpsorganisatie. De mensen leren het voedsel beter op te slaan en te vermarkten, en ze krijgen hulp in de vorm van microcredieten. Ook zorgt het project ervoor dat er medische verzorging komt en samen met de dorpelingen wordt er een goede watervoorziening geinstalleerd en een schooltje. Omdat de inkomens snel toenemen hebben de mensen ook het geld om de schoolboeken, de reparatie van de pomp, de leraar, de dokter en de medicijnen te betalen. Dat garandeert dat die voorzieningen niet ineens ophouden te bestaan als er iets kapot is, of omdat de leraar niet meer betaald kan worden.

Het project is ook bijzonder efficient: het kost maar 6 euro per persoon per jaar, over een periode van ca. 6 jaar. Nederland geeft ongeveer 2 miljard euro per jaar aan Afrika. Als al dat geldt net zo efficient ingezet zou worden als in het Kataklé project, dan zouden er in zes jaar 330 miljoen mensen uit de armoede kunnen worden bevrijd. Dat is ruim de helft van de plattelandsbevolking in sub-Sahara Afrika!

Toch een ngo?!

Nu zal Hassing waarschijnlijk onmiddellijk reageren met: zie je wel, toch een ngo! Maar in feite zijn het die Nederlandse bedrijven die er achter zitten. Ze hebben ter plaatse een effectieve organisatie opgezet die vrijwel geheel door lokale mensen wordt gerund. In Nederland zit alleen een kantoortje met een paar mensen die contact houden met het project, en de administratie en de public relations doen. En, nee, ik zie bij deze ondernemers werkelijk geen eigenbelang.

Tot slot: ik stel het op prijs dat Hassing verschillende malen mijn proefschrift over ontwikkelingssamenwerking onder de aandacht heeft gebracht. Ik doe dat normaal gesproken niet omdat ik vind dat mijn argumenten voor zichzelf moeten spreken.