Charles Gerhardt: Waar zijn al die instellingen voor nodig?

Ghana is een van de donordarlings van Nederland. De kans dat Ghana de schifting in het landenbeleid van Ben Knapen overleeft is groot. Het is immers goed zakendoen voor zowel de koopman als de dominee in het land. Maar volgens Charles Gerhardt, Senior Management Advisor van de Christian Health Association of Ghana (CHAG), kan de hulp nog een stuk effectiever.Als ons land –  uitstekend verdedigbaar overigens – kiest voor budgetsteun aan het vijfjarenplan van het Ministerie van Volkgezondheid, moeten gesubsidieerde kennisinstellingen, bedrijven, NGO’s en ontwikkelingsorganisaties in Nederland daarnaast ook nog allerlei bouw- , onderzoek- en onderwijsprojecten uitvoeren in eigen beheer?’

Door: Charles Gerhardt

Volgens de rekenmeesters die er verstand van hebben moet er in Nederland de komende jaren drastisch worden bezuinigd op de overheidsuitgaven, want bruintje kan het niet meer trekken en de bomen groeien al lang niet meer tot in de hemel. De kosten voor de ‘babyboomers’, waarvan het merendeel ondertussen thuis op de bank zit te genieten van de vruchten uit vervlogen hoogtijdagen, rijzen immers de pan uit. Daarnaast moeten er ook nog de nodige topsalarissen, bonussen en afvloeiingsregelingen worden betaald aan allerlei ‘captains of industry’, topondernemers, bankiers en veranderingsmanagers uit de zachte sector, die achteraf  bezien meer oog bleken te hebben voor hun eigen hachje dan voor de belangen van de onderneming waaraan ze leiding gaven, ook in tijden van economische tegenwind. Wederom ligt de vraag op tafel hoe de tering naar de nering te zetten en welk instrument daarbij te gebruiken: kaasschaaf, dolk of botte bijl.

Overtollig vet

Ook de Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsector, waarvan wordt beweerd dat er nog meer overtollig vet van het bot kan worden gesneden en koren van kaf gescheiden, blijft in deze discussie niet buitenspel. Dat geldt ook voor sociaal gevoelige sectoren zoals de internationale gezondheidszorg  waar goed bedoelende amateurs, systeemdenkers en gedreven professionals zich dagelijks in het zweet werken voor de goede zaak. Dat geldt ook voor Ghana, een ‘midden- inkomen land’ in West-Afrika, waar allerlei vanuit Nederland gesubsidieerde organisaties noest aan de weg timmeren, soms binnen, maar vaak ook buiten de afgesproken beleidskaders tussen beide landen. Dat dit niet altijd ten goede komt aan de effectiviteit van de dienstverlening, laat zich raden.

Wat de relatie tussen Ghana en Nederland zo bijzonder maakt, is moeilijk te zeggen. Misschien wel een combinatie van onderhuids schuldgevoel voor de slavenhandel en de kansen die beide landen zien liggen in elkaars achtertuin. Maar ook relativeringsvermogen en opportunistische volksaard vertonen soms een treffende gelijkenis. Dat er goede vriendschapsbanden bestaan tussen een volk van polderaars en een land dat zichzelf graag op de kaart zet als ‘het beste jongetje van de Afrikaanse klas’, valt ook niet te ontkennen.

Afgezien van de soms oplaaiende stammentwisten en gebruikelijke vriendjespolitie, de handel in soft en hard drugs en een paar milieuschandalen, is het voor ‘dominee en de koopman’  goed zaken doen met dit land.  Omgekeerd blijven de meeste Ghanezen in Nederland, op een enkele uitzondering na, voorlopig ook nog gevrijwaard van allerlei onterechte stempels die op dit moment op buitenlanders worden geplakt. Al was het alleen maar, omdat de bananen, ananassen, exotische muziek en voetballers inmiddels tot de ‘basic needs’ behoren van onze consumptiemaatschappij.

Nationale trots

Elke vierentwintig uur vliegt onze nationale trots, zo’n twee tot driehonderd reizigers van Amsterdam naar Accra en omgekeerd. Voor het grootste deel pendelende Ghanezen, die – soms voor korte tijd – hun brood verdienen in een westerse economie, en zich staande houden met de gedachten vroeg of laat weer terug te keren naar hun geboortegrond met de geplukte vruchten. Geschat wordt dat er op die manier meer euro’s naar Ghana terugvloeien dan via alle ontwikkelingshulp bij elkaar.

Naast de gebruikelijke handelaren, zakenlieden en een enkele vakantieganger, bestaan de resterende passagiers op de vlucht uit stagiaires, vrijwilligers, ontwikkelingswerkers,  onderzoekers, adviseurs en trainingsdeskundigen, die – gevraagd en ongevraagd – hun diensten komen aanbieden, in de meeste gevallen betaald vanuit de een of andere subsidiepot.

De populaire gezondheidssector mag daarbij rekenen op behoorlijk wat steun. Steun die de afgelopen jaren steeds meer is komen te liggen op het gebied van beleids- en systeemontwikkeling en capaciteitsopbouw binnen de overheid, hetgeen in veel gevallen synoniem staat aan het bijeenbrengen van ambtenaren bijeen in gesubsidieerde workshops en trainingen om na te denken over de laatste mode in de desbetreffende bedrijfstak. Op zich is daar niks mis mee, zolang dat aantal initiatieven maar binnen de perken blijft, de linker hand weet wat de rechter doet en het stuur in handen blijft van de lokale bestuurders die de kar uiteindelijk moeten trekken.

Buitenlandse rekenwonders

Dat laatste is soms de vraag. Want ondanks het feit dat gulle gevers en vragende partijen een paar jaar geleden met elkaar in Parijs hebben afgesproken beter te gaan coördineren en de lokale overheid verantwoordelijk te maken- en te stellen- voor de uitvoering en kwaliteit van de dienstverlening, komt er in de praktijk van dat voornemen nog onvoldoende terecht.

Terwijl de inkt van de ene studie over de financiële gevolgen van het introduceren van een volksverzekering nog nauwelijks is opgedroogd, laat staan dat deze studies en plannen zijn besproken op ambtelijk en politiek niveau, staat het volgende team van buitenlandse rekenwonders en adviseurs al weer op de deurmat van het Ministerie met een nieuw assortiment aan oplossingen. En terwijl de meeste goeroes het erover eens zijn dat er broodnodig geïnvesteerd moet worden in de eerste lijn in plaats van in een paar ziekenhuizen, waar de bedbezetting überhaupt al onder de maat is, kan het voor hetzelfde (Nederlandse ontwikkelings) geld gebeuren dat er gewoon gebouwd gaat worden.  Dat door gebrek aan prioriteitstelling en goede onderlinge afstemming ’s lands begroting daarmee nog verder onder druk komt te staan en de rekening van deze investeringen worden doorgeschoven naar de volgende generatie Ghanese babyboomers, wordt jammer genoeg vaak vergeten.

En zo zijn er legio voorbeelden te noemen van goedbedoelde en met Nederlands subsidiegeld uitgevoerde soloacties, die nauwelijks passen in het nationaal beleid of waarvoor uitvoeringscapaciteit niet aanwezig is: of het nu gaat om de Europese Commissie, Wereldbank, Wereld Gezondheids Organisatie, UNICEF, het VN- Bevolkingsfonds, universiteiten, medefinancieringsorganisaties, kennisinstellingen, NGO’s en/of adviesbureaus.

Opnieuw kijken naar doelmatigheid

In een tijd waarin de politieke draagkracht voor internationale samenwerking helaas tanende is, moet er in ons land daarom opnieuw gekeken worden naar de doelmatigheid van al die verschillende financieringskanalen en daarbij behorende uitvoeringsorganisaties die zich – om bij het voorbeeld te blijven- bezighouden met de gezondheidzorgsector  in Ghana.

Als ons land –  uitstekend verdedigbaar overigens – kiest voor budgetsteun aan het vijfjarenplan van het Ministerie van Volkgezondheid, moeten gesubsidieerde kennisinstellingen, bedrijven, NGO’s en ontwikkelingsorganisaties in Nederland daarnaast ook nog allerlei bouw- , onderzoek- en onderwijsprojecten uitvoeren in eigen beheer?  Kunnen die organisaties niet beter de handen ineen slaan en aan de slag gaan binnen de bestaande structuren van het Ministerie van Volksgezondheid in Ghana, de nationale verzekeringsmaatschappij, de ziekenhuizen en klinieken die daarvoor in eerste instantie verantwoordelijk zijn?

Moeten de grote jongens als WHO, UNICEF, UNFPA en andere bedrijfsonderdelen van de Verenigde Naties zich nog wel met projecthulp op micro niveau bezighouden? Of is daar niet eerder een taak weggelegd voor het maatschappelijk middenveld? En waarom zijn al die instellingen eigenlijk allemaal nodig? Kan de organisatie in donorland niet veel beter worden uitgebaat?

Naar analogie van de recente bezuinigingsoperatie binnen de publieke omroepen, zouden de ‘captains’ van de Nederlandse ontwikkelingsindustrie er goed aan doen om na te gaan hoe beheers- en organisatiekosten (de zgn. ‘overhead’) omlaag kunnen en taakverdeling en specialisatie verder kan worden bevorderd.

Zo’n ‘soul searching’ zal ongetwijfeld de nodige zoden aan de dijk zetten en louterend werken  op hetgeen tot nu toe is opgebouwd binnen de internationale gezondheidzorg.

Auteur
Vice Versa

Datum:
08 december 2010