
René Grotenhuis (Cordaid): Wel de pluim, niet de pegels
De politieke betekenis van het Kamerdebat van afgelopen week over de plaats van maatschappelijke organisaties en de relatie van maatschappelijke organisaties met ministerie/politiek zijn ingrijpend, vindt René Grotenhuis, directeur van Cordaid. OS-organisaties zijn inmiddels geen asset meer voor het overheidsbeleid, maar een liability: je hebt er vooral last van.. Met het debat van afgelopen week komt er een einde aan een preferred partnership tussen politiek/ministerie en de maatschappelijke organisaties.
Door René Grotenhuis, Cordaid
Het slotdebat over de begroting van ontwikkelingssamenwerking (OS), afgelopen dinsdag en woensdag, eindigde met een fooi voor de maatschappelijke organisaties. Heel veel anders kun je het niet noemen als een korting van 250 miljoen teruggebracht wordt tot 240 miljoen. En dan heb ik het nog niet over het niet toekennen van 75 miljoen kwaliteitsgeld in MFS-II (10 miljoen verzachting op 625 miljoen korting) of over de 10 miljoen in vergelijking met de teruggang van MFS I naar MFS II (900 miljoen). Ik begrijp dat Kamerleden zich op de borst kloppen voor wat ze hebben gerealiseerd – dat is tenslotte hun vak – maar meer dan een fooi is het niet.
Weinig overtuigend
De politieke betekenis van dit Kamerdebat over de plaats van maatschappelijke organisaties en de relatie van maatschappelijke organisaties met ministerie/politiek zijn ingrijpend. Staatssecretaris Ben Knapen heeft gloedvol gesproken over het belang van maatschappelijke organisaties (‘De civil society is vaak veel beter in staat dan overheidsinstanties om bepaalde kwetsbare groepen in de samenleving te bereiken’) en heeft bezworen dat het geen politieke maar budgettaire keuzen zijn. Maar het is weinig overtuigend als de prioriteiten wel benoemd worden als politieke keuzen en de posterioriteiten vervolgens slechts budgettaire consequenties zijn.
Zo simpel is het niet. De politieke betekenis van het debat is daarom ook niet te ontkennen als we vaststellen dat kabinet en Kamer wel de prioriteiten als water en voedsel overnemen uit WRR rapport en regeerakkoord, maar maatschappelijk middenveld expliciet niet noemen als prioriteit, terwijl ook dat terrein werd genoemd als onderwerp voor profilering van Nederland OS-beleid. Op dat punt hebben ook de Kamerfracties het af laten weten. Niemand heeft de staatssecretaris aan de tand gevoeld waarom uit regeerakkoord en WRR wel voedsel en water werden opgepakt en niet maatschappelijk middenveld.
Een politieke keuze
Ik kan niet veel anders dan concluderen dat bezuinigen op maatschappelijke organisaties een politieke keuze is geweest. Nu is die keuze al eerder ingezet. Met zijn opmerkingen over de hulpindustrie heeft Bert Koenders in 2008 al een diskwalificatie van het werk van maatschappelijke organisatie afgegeven. En zijn keuze om de salarisnorm in het MFS aan te scherpen (van de Wijffels-norm voor goede doelen naar de DG-norm) was de aanzet tot het doorziekende debat over directiesalarissen. Met beide acties is het maatschappelijk middenveld op het hakblok gelegd.
De regelmatige media-aandacht voor de resultaten van maatschappelijke organisaties en voor de problemen bij het ‘oplossen’ van rampen zoals de tsunami en Haïti hebben de rest gedaan. OS-organisaties zijn inmiddels geen asset meer voor het overheidsbeleid, maar een liability: je hebt er vooral last van..
Steun uit CDA verdampt
Opvallend daarbij is de positie van het CDA. Altijd de verdediger van het maatschappelijk middenveld, is ook daar (althans bij de politieke top) de steun voor maatschappelijke organisaties verdampt. Blijkbaar is ook daar de overtuiging dat men vooral last heeft van maatschappelijke organisaties die het CDA aanspreken op zijn identiteit ten aanzien van OS in het algemeen en maatschappelijke organisaties in het bijzonder.
Dat is wel anders geweest. Met het debat van afgelopen week komt er een einde aan een preferred partnership tussen politiek/ministerie en de maatschappelijke organisaties. Ondanks de regelmatige aanvaringen gedurende de laatste jaren (Herfkens, Van Ardenne, Koenders) was er sprake van een elkaar weten te vinden als het nodig was. In de zeven jaar als directeur van Cordaid heb ik meerdere malen met ministers en topambtenaren aan tafel gezeten met het verzoek aan maatschappelijke organisaties om hen te steunen, om samen het gemeenschappelijk belang met betrekking tot OS te verdedigen.
Kwetsbare positie
Het wegvallen van de politieke steun plaatst maatschappelijke organisaties in een heel kwetsbare positie. Het werk van deze organisaties is altijd gestoeld geweest op een drievoudige legitimatie: de steun vanuit hun achterban, de steun vanuit de politiek en de steun vanuit het werk zelf en de daarin behaalde resultaten. Hun legitimiteit op grond van de resultaten is de afgelopen jaren voortdurend door de media ter discussie gesteld (met voorbijgaan aan harde gegevens over resultaten). Nu de legitimatie vanuit de politiek wegvalt, zijn organisaties meer dan ooit aangewezen op hun legitimiteit vanuit de achterban. Die is nog steeds groot (Cordaid wordt gesteund door ruim 432.000 donateurs), maar de mobilisatie van deze achterban in tijden van dreiging is niet eenvoudig, zoals de afgelopen weken is gebleken.
In de Vice Versa van april dit jaar vertelde ik dat ik in augustus vorig jaar, na het bekend worden van het MFS beleidskader, een paar dagen overwogen heb helemaal niet mee te doen. Ik beschouwde het beleidskader als een uitholling van de rol van maatschappelijke organisaties en als een verdere stap op het onderaannemerschap. En in datzelfde interview zei ik dat minder afhankelijkheid van de overheid wenselijk zou zijn en dat dat de doelstelling van Cordaid was. De gebeurtenissen van afgelopen week bevestigen mijn inschatting van anderhalf jaar geleden. De uitholling die toen al zichtbaar was, is afgelopen week voortgezet.
Kloof maatschappelijke organisaties en overheidsbeleid
De discussie gaat niet alleen over of het geld van het budget voor ontwikkelingssamenwerking naar multilaterale of naar maatschappelijke organisaties gaat. Ook wat betreft inhoud is de kloof tussen maatschappelijke organisaties en het overheidsbeleid de afgelopen week groter geworden. Het gecombineerde begrotingsdebat van Rosenthal en Knapen maakte dat heel goed duidelijk. Voor dit kabinet is ontwikkelingssamenwerking flankerend beleid voor een geo-politieke en geo-economische strategie (‘Geloven dat het kan’ p. 159). Wat dat betreft was het interview van Rosenthal in de Volkskrant tekenend, waarin hij het mensenrechtenbeleid relativeerde. Onder druk van de Kamer zette hij dat recht, maar de richting is duidelijk.
Veel meer dan dat het strijdt voor rechtvaardigheid en duurzaamheid (de agenda van maatschappelijke organisaties) schuift het overheidsbeleid op naar het terrein waar veiligheid (homeland-security) en eigen economische groei de centrale assen zijn. Daarbij gaat het niet om diametraal tegenover elkaar staande verschillen, maar de verschuiving is betekenisvol en de gemeenschappelijke grond is aanzienlijk kleiner geworden.
Geen gedeelde agenda meer
De tijd van een preferred partnership (en de daarbij behorende generositeit) is voorbij. De samenwerking van de toekomst – die zal er blijven – zal zakelijker zijn, contractueler. Ze vertrekt niet meer vanzelfsprekend vanuit gedeelde agenda maar zal vanuit een verschillend perspectief op zoek gaan naar onderdelen waar voor dat moment de agenda bij elkaar komt.
Maatschappelijke organisaties staan tegelijkertijd voor de uitdaging om het eigen profiel, onderscheidend van het overheidsbeleid, scherp en helder zichtbaar te ontwikkelen. In een wereld waarin 1 miljard mensen beneden de armoedegrens leven en sociale en economische verandering hard nodig is voor rechtvaardigheid en duurzaamheid, is de rol van maatschappelijke organisaties in het Zuiden en het Noorden ook in de toekomst onmisbaar.
Het bestaansrecht van maatschappelijke organisaties is niet afhankelijk van de overheid of het MFS. Die tien miljoen was eigenlijk de bevestiging dat we niet meer de strategische partners zijn. In de ogen van de politiek zijn we waarschijnlijk sneue organisaties die je voor Kerst nog een fooi geeft zodat ze het komend jaar door kunnen komen.