Paul Hoebink: Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking is willekeurig

Door: Paul Hoebink


Volgens professor Paul Hoebink zijn de bezuinigingen en keuzes die in de Kamerbrief van Ben Knapen gemaakt worden gebaseerd op ‘images’ en niet op daadwerkelijke beoordelingen. Dat kan voor een beleid dat zegt zich te baseren op resultaat volgens hem slechts tot ‘suboptimale resultaten’ leiden.

De nieuwe Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking die de nieuwe staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking en Europese Zaken, Ben Knapen, afgelopen vrijdag naar de Tweede Kamer stuurde heeft tenminste één mooie kant. Het Kabinet Rutte stelt dat Nederland een ‘toonaangevend land’ wil zijn ‘ook op het gebied van ontwikkelingssamenwerking’ en tevens dat het belang van ontwikkelingssamenwerking voor dit kabinet ‘buiten kijf’ staat. Verder wil het kabinet ‘benadrukken dat de afgelopen jaar op verschillende millennium doelstellingen grote vooruitgang is geboekt’. Bovendien zal Nederland zich houden aan internationale afspraken, wordt de ontwikkelingshulp weliswaar verlaagd met 12,5 procent, maar blijft ze op de internationale norm van 0,7 per cent van het BNP.

Dit staat haaks op de opvattingen van oppositieleider Rutte bij de algemene beschouwingen vorig jaar, die bovendien de hulp wilde halveren naar 0,4 procent. Onnodig te zeggen dat dit ook allemaal indruist tegen wat er op dit terrein allemaal al bijna twintig jaar uit de Tibetaanse gebedsmolen van oud-VVD leider Frits Bolkestein komt.

Basisbrief

Dat alles neemt niet weg dat de basisbrief ook veel vraagtekens oproept. Het grootste vraagteken kan men plaatsen bij de bezuinigingen. Die zijn komend jaar nog aan de geringe kant( € 400 miljoen), maar lopen in 2012 op naar € 900 miljoen. Dat is een bezuiniging van bijna 23 procent. Hoe die bezuinigingen verdeeld worden is duidelijk, maar op grond van welke criteria niet. Het kabinet stelt dat ontwikkelingssamenwerking een ‘daadwerkelijk verschil’ moet maken, dat het ‘wel resultaten moet opleveren’, dat effectiviteit ‘doorslaggevend’ is, maar nergens in de nota wordt duidelijk welke rol die ‘resultaten’ en die ‘effectiviteit’ hebben gespeeld bij het afwegen van de bezuinigingen. Het lijkt erop dat vooral de kaasschaaf is gehanteerd, maar met vooral forse bezuinigingen op onderwijs (zo’n 26 procent) en opnieuw op de particuliere organisaties.

Die korting op onderwijs is opmerkelijk want ze gaat regelrecht in tegen de motie van de VVD’er Hessing, ieder jaar weer breed ondersteund door de Kamer, dat 20 procent van de Nederlandse hulp naar het basisonderwijs moet gaan. ‘Nederland kennisland’ is bovendien niet geholpen met bezuinigingen op de universitaire samenwerking en het beurzenstelsel.

Opmerkelijk

De grote particuliere organisaties krijgen verder een derde korting op rij opgelegd nu van 12,5 procent, waardoor organisaties als ICCO, Oxfam-Novib en Cordaid vanaf komend jaar hun overheidssubsidie bijna gehalveerd zien. Een nog verdere bezuiniging wordt verder aangekondigd in de zinsnede dat de organisaties ‘meer geld vanuit de samenleving en minder vanuit de overheid zullen krijgen’. Dat kan een te verdedigen stelling zijn, maar het is in ieder geval geen criterium dat effectiviteit als uitgangspunt heeft.

Tegen dat licht is het eigenlijk opmerkelijk dat de internationale organisaties voor een belangrijk deel worden ontzien. Er wordt wel gesteld dat de Nederlandse bijdrage aan die organisaties ernstig versnipperd is en dat de bijdragen daaraan op effectiviteit zullen worden gebaseerd, maar dat leidt nog niet tot substantiële bezuinigingen, die juist hier gemakkelijk te vinden zouden moeten zijn.

In de hulp die Nederland direct geeft aan ontwikkelingslanden, de bilaterale hulp, denkt het kabinet de bezuinigingen vooral te kunnen bereiken door het aantal partnerlanden terug te brengen van 33 naar minder dan 16. Opnieuw: waarom 16 of nog minder is volstrekt onduidelijk. Wat is de ideale omvang van zo’n landenprogramma en hoe reken je dan het totaal aan hulp hier uit? Het terugbrengen van het aantal landen zal bovendien in het overleg over de Europese taakverdeling moeten gebeuren, waardoor men mag aannemen dat dat de komende kabinetsperiode nog niet gerealiseerd kan worden. De vraag is bovendien of het probleem bij die 33 landen ligt. Daarnaast zijn er immers nog zo’n 25 landen, die geen partnerlanden zijn, maar toch een substantieel hulpbedrag ontvangen. Verder nog zo’n veertig die vanuit Nederland kleine bedragen krijgen. Efficiëntiebevordering zou juist daar te halen zijn.

Vraagtekens

Meer geld gaat er naar landbouw en voedselvoorziening en naar water, want dat zouden sectoren zijn waar Nederland ‘goed’ in is, die tot de Nederlandse specialiteiten behoren. Ook daar zijn de nodige vraagtekens te plaatsen. Natuurlijk weet Nederland als een deltaland om te gaan met een overvloed aan water. Idealiter volgen we de wetten van Lely en leggen we onze rivieren en kanalen, en niet betonnen bakken zoals onze ooster- en zuiderburen, maar geven we ze ruimte. Dat gaat over overschotbeheer. Weten we ook wat van watertekorten of watervoorziening? Nederlandse projecten figureerden ooit in de studie ‘Watering White Elephants’ om aan te duiden dat watervoorziening niet de sterkste kant van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking was.

De Nederlandse steun aan de landbouw is de laatste decennia dramatisch ingezakt. We zijn daarop nog actief in Mali, in internationale instellingen en Nederlandse zoals Agriterra. Veel landbouwprojecten uit het verleden kunnen ook tot die ‘witte olifanten’ gerekend worden. De verbinding van Nederlandse expertise hier met de omstandigheden in de landbouw in ontwikkelingslanden bleek, ondanks een aantal successen, lang niet altijd gemakkelijk.

De conclusie moet zijn dat bezuinigingen en keuzes die in de basisnotitie gemaakt worden vooral gebaseerd zijn op ‘images’ en niet op daadwerkelijke beoordelingen. Dat kan voor een beleid dat zegt zich te baseren op resultaat, minimaal tot suboptimale resultaten leiden. En heeft niets te maken met de in het regeerakkoord aangekondigde fundamentele herziening en modernisering. Het lijkt eerder op een weinig kritische voortzetting van oud beleid met een sausje bezuinigingen.

Paul Hoebink is bijzonder hoogleraar Ontwikkelingssamenwerking aan het Centrum voor Internationale Ontwikkelingsvraagstukken Nijmegen van de Radboud Universiteit.