Ook nieuw WRR-rapport stelt eigenbelang voorop


Foto: Saskia Nelissen

In het  rapport ‘Aan het buitenland gehecht’ van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) worden aanbevelingen gegeven hoe Nederland in een snel veranderende wereld een strategisch buitenlands beleid zou moeten voeren. Zowel minister van Buitenlandse Zaken Rosenthal als staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking Knapen waren gisteren bij de presentatie aanwezig. Zij gaven aan dat de regering selectieve keuzes zal gaan maken uit dit rapport. Maar hoe verhoudt dit rapport zich met het vorige, Minder pretentie, meer ambitie?

In een statige zaal in Sociëteit de Witte verzamelen zich al even zo statige mensen. Veel mannen in pak en veel prominenten. Onder de aanwezigen zijn kopstukken als Rob de Wijk, Willem Post, Ben Bot, Farah Karimi, Uri Rosenthal en Ben Knapen. Het is duidelijk: dit rapport gaat heel belangrijk worden en zal zijn stempel op het toekomstige buitenlandbeleid drukken. Een blik op de deelnemerslijst geeft daarnaast blijk van de veelheid aan actoren die gevolgen zullen ondervinden van het nieuwe beleid : VNO-NCW, een handvol NGO’s zoals IKV Pax Christi, Care, Unicef, Simavi, Justitia et Pax, onderzoeksinstituten zoals Clingendael en het Institute for Social Studies, maar ook de Algemene Energieraad, de Vereniging van Waterbedrijven en zelfs de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen.

Prof. Dr. André Knottnerus, voorzitter van de WRR, presenteert het WRR-rapport ‘met gepaste trots’ voor een volle zaal. Hij geeft aan dat het WRR rapport de leidraad zal gaan vormen voor de nieuwe aanpak van het buitenlands beleid. Ook grijpt hij terug op het rapport Minder pretentie, meer ambitie: beide rapporten maken deel uit van een bredere analyse van het WRR aangaande buitenlands beleid.

Hybride wereldorde

In zijn presentatie geeft professor Knottnerus kort de belangrijkste observaties van het rapport weer. Ten eerste is dat de constatering dat we in een hybride wereldorde leven. Deze kenmerkt zich enerzijds door het snel veranderende geopolitieke spectrum, met verschillende nieuwe politieke en economische machtsverhoudingen (zoals China, India en Brazilië), en anderzijds door het toenemende belang van niet-statelijke actoren.

Als tweede observatie noemt de professor de toenemende onzekerheid van burgers over de positie van Nederland in de wereld, mede veroorzaakt door de financiële economische crisis. ‘Het buitenlands beleid moet ook de belangen van burgers behartigen en draagvlak is essentieel voor een effectief buitenlands beleid.’, aldus Knottnerus.

Volgens de voorzitter van de WRR is bijna geen enkel land zo afhankelijk van de wereld om zich heen als Nederland. Vanuit dat opzicht vervaagt de altijd zo duidelijke afbakening tussen buitenland en binnenland. Dit geldt op economisch gebied, maar ook voor thema’s als veiligheid, energie en het klimaat.

Het verschil maken

Tegen deze achtergrond presenteert Knottnerus de aanbevelingen van de WRR. Nederland moet tot een inhoudelijk-strategische aanpak komen van haar buitenlands beleid. Er moeten keuzes gemaakt worden en prioriteiten gesteld. De vragen die daarbij ten grondslag moeten liggen zijn: Wat is belangrijk voor Nederland? Waar liggen de belangen van andere actoren en wat doen zij om deze te realiseren? Waar kan Nederland het verschil maken?

Verder biedt het buitenlands beleid ook ruimte voor zogenaamde niches: een concentratie van middelen op gebieden waar Nederland echt iets bij kan dragen. Professor Knottnerus noemt de thema’s water, voedsel en internationaal recht. Hij roemt daarbij Den Haag als hoofdstad van recht en het op te richten ‘Institute for Global Justice’.

Organisatorisch moet ook het roer om. De minister-president zou het beleid moeten aansturen, omdat het buitenlands beleid op alle ministeries doorwerkt. Ook zou de algemene strategie van het buitenlandbeleid overgeheveld moeten worden van het ministerie van Buitenlandse Zaken naar de ministerraad.

Nadruk op Europa

Het WRR benadrukt sterk de rol van Europa. Nederland is afhankelijk van Europa en tegelijkertijd is Europa de ‘arena voor internationale samenwerking’. Daarmee is Europa volgens het WRR ‘een krachtige schakel op het wereldtoneel.’ ‘Juist hier moeten we onze invloed uitoefenen, juist hier moeten we excelleren,’ vindt Knottnerus.

De WRR-voorzitter vat het nog eens kort en bondig samen: ‘De WRR pleit ervoor strategisch en inhoudelijk scherp te kiezen, te streven naar excellentie in Europa en op die manier een belangrijke medespeler worden in een wereld waarin statelijke en niet-statelijke actoren opereren.’

Het regeerakkoord

Daarna is het de beurt aan de minister van Buitenlandse Zaken, Uri Rosenthal. Deze bedankt allereerst voor het uitgebreide en stevige rapport. ‘Het rapport biedt een goede analyse over de belangrijke veranderingen in onze internationale omgeving en geeft perspectief op lange termijn.’

Als minister is het natuurlijk zijn taak de link te leggen met het regeerakkoord. Hij ziet daarbij overeenstemming. ‘De regering heeft ondubbelzinnig gekozen voor de Nederlandse belangen als uitgangspunt van het buitenlands beleid. Onze veiligheid en welvaart staan daarbij voorop. Dat is voor mij heel belangrijk. De analyse van het WRR-rapport staat hier dichtbij.’ Ook wordt door de regering, evenals het WRR rapport, het belang van draagvlak onder de Nederlandse burgers voor buitenlands beleid onderstreept.

Staten blijven belangrijk

Toch ziet hij ook verschillen. Hierbij haast hij zich te zeggen dat hij zeer voorlopige uitspraken doet: het rapport moet nog besproken worden in de ministerraad. Binnen drie maanden zal er een reactie volgen naar de WRR en de Staten Generaal. Toch doet Rosenthal alvast een voorzetje:

–         Economische belangen zijn voor Rosenthal een heel belangrijk punt. Deze zullen stevig in het beleid tot uitdrukking komen.

–         Rosenthal onderkent het belang van Europese samenwerking, maar voor hem is de trans-atlantische samenwerking en de mondiale oriëntatie niet minder relevant. Hij noemt daarbij het belang van organisaties als de VN, NAVO en de WTO.

–         Als laatste snijdt hij een punt van discussie aan over de verhouding tussen niet-statelijke en statelijke actoren. ‘De opkomst van niet-statelijke actoren en netwerken is een gegeven. Deze opkomst betekent echter allerminst een afnemend belang van staten.’ Vanuit zijn wetenschappelijke achtergrond spreekt Rosenthal graag van een variable sum game. ‘Staten zijn en blijven bij uitstek de bepalende factoren en zijn daarbij ook het aanspreekpunt voor burgers. Daar kunnen en willen we niet omheen.’

Rosenthal besluit zijn betoog met de mededeling dat de regering selectief zal gaan kiezen uit het rapport. Waar die keuzes precies worden gemaakt, kan hij nog niet aangeven. Maar in ieder geval wil hij af van ‘het buitenlands beleid waarin we denken dat we alles moeten doen. Daar zijn we al mee bezig, met als vaste ankerpunt: ons eigenbelang.’

Ook Ben Knapen, als staatssecretaris verantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking, voert enige minuten het woord, maar hoeft niet meer veel inhoudelijks toe te voegen aan hetgeen Rosenthal al heeft gezegd. Hij neemt een enigszins aparte positie in als maker van het WRR rapport en zijn huidige hoedanigheid als bewindspersoon. Hij vindt het leuk weer terug te zijn en zijn collega’s te zien en vindt dat het ‘een mooi boek’ is geworden. Waarschijnlijk om de schijn van al te grote belangenverstrengeling tegen te gaan (immers, Knapen adviseert hier Knapen), benadrukt hij dat het niet zijn beleid is wat er op tafel ligt: ‘Als ik het in mijn eentje had geschreven, was het een heel ander stuk geworden.’

Voetbalspelers met meerdere shirts

Wegens andere verplichtingen moeten de bewindslieden de persconferentie verlaten. Willem Post, senior onderzoeker bij Clingendael en adviseur Internationale Zaken van het College van Burgemeester en Wethouders,  neemt zijn plaats in achter de microfoon en geeft op beeldende wijze de veranderende rol van Buitenlandse Zaken weer. Hij vergelijkt het speelveld van Buitenlandse Zaken met een voetbalveld. Vroeger speelden er alleen maar spelers met ‘buza’ shirts op het veld, het publiek bestond uit de ambtenaren van het ministerie en de minister van Buitenlandse Zaken was de coach. Nu lopen er op het voetbalveld mensen met verschillende shirts: Shell, de gemeente Rotterdam, FNV… Er is niet één coach meer, maar meerdere, bestaande uit de ministers van andere vakdepartementen. Op de tribune klinkt lawaai en loopt iedereen door elkaar heen. Met deze vergelijking wil Post aangeven dat we in een chaotische wereld leven.

Belangrijkste punt dat Willem Post hij uit het rapport haalt is Europa. ‘Dit rapport ademt Europa in en uit.’ Hij is het niet oneens met de nadruk op Europa, maar: ‘ik had graag een beetje meer wereld gezien.’ Desondanks raadt hij een ieder aan het rapport te gaan lezen.

WRR-rapporten vullen elkaar aan

Daarna is het tijd voor vragen. Het blijft even stil: iedereen moet de veelheid aan informatie duidelijk op zich in laten werken. Maar Vice Versa had bij voorbaat al een prangende vraag paraat en besluit de spits af te bijten met de vraag: ‘Hoe verhoudt dit rapport zich met het andere rapport, Minder pretentie, meer ambitie?’

Een inkoppertje voor de voorzitter van het WRR. WRR-rapporten spreken elkaar, in principe, niet tegen. Knottnerus benadrukt dan ook de overeenkomsten. Beide rapporten onderschrijven dat buitenlands beleid wordt gedragen door meerdere spelers. De analyses over statelijke en niet-statelijke actoren komen ook overeen. Verder maken beide rapporten duidelijke keuzes en gaan ze ervan uit dat Nederland niet alles meer kan doen, maar zich moet concentreren op de punten waar Nederland het verschil kan maken. ‘Het WRR rapport geeft een specifieke analyse over ontwikkelingsbeleid, maar is deel van een bredere reeks. Dit rapport komt overeen, maar geeft een verbreding en gaat in op het buitenlands beleid als geheel’, aldus de professor.

Inderdaad zijn er duidelijke overeenkomsten in visies. In beide rapporten staat het Nederlands eigenbelang voorop. Beide rapporten leggen de nadruk op mondiale publieke goederen zoals veiligheid en klimaat en kiezen voor dezelfde thema’s als water, voedselzekerheid en de rechtsstaat. Keuzes maken, verschil maken, niet alles willen doen: het zijn mantra’s die in beide rapporten de boventoon voeren. Maar het roept ook vragen op. Want nergens in het rapport wordt ingegaan op de plaats van ontwikkelingssamenwerking binnen het buitenlands beleid. Wat is die rol precies? Waar liggen de aanknopingspunten voor coherentiebeleid? En hoe moet de grote rol van Europa die dit rapport voorschrijft, zich vertalen in ontwikkelingssamenwerkingbeleid? Het zal allemaal nog moeten blijken in het nieuwe beleid. Reden te meer om de discussie op de Vice Versa website voort te zetten.

Auteur
Selma Zijlstra

Datum:
01 december 2010