Vrijdagmiddagborrel: Herinneringen aan Terre des Hommes

Iedere vrijdagmiddag bespreekt hoofdredacteur Marc Broere de week. Met vandaag aandacht voor Terre des Hommes, de opvallendste verliezer van MFS-2. De organisatie die het kartel openbrak en de weg plaveide voor andere organisaties, valt nu zelf af. Hoe onvoorspelbaar kan het zijn.

Afgelopen maandag hoorde ik de uitslag over MFS-2 op de werkkamer van staatssecretaris Ben Knapen. De grote verrassing was natuurlijk het afvallen van Terre des Hommes. Kort daarvoor had ik nog uitgebreid gesproken met Ron van Huizen en Hans Guyt, directeur en hoofd-projecten van Terre des Hommes, en ze hadden een goed vertrouwen in de afkomst.

Het was Van Huizen die eind jaren negentig naar de rechter ging om het ‘kartel’ van Novib, ICCO, Cordaid en Hivos te doorbreken en er voor zorgde dat ook andere particuilere ontwikkelingsorganisaties overheidssubsidie uit het medefinancieringsstelsel gingen krijgen. Het zou wel erg sterk zijn dat juist Terre des Hommes, dat bij de vorige aanvraag in MFS-1 ook kwalitatief sterk scoorde, zou afvallen. Toch rolde de naam van Terre des Hommes bij Knapen, die even tussen zijn papieren moest zoeken, als eerste uit de bus.

Toevluchtsoord

In de trein terug naar huis moest ik denken aan de reportage die ik 2004 in Bangladesh maakte voor de Nederlandse editie van National Geographic Magazine naar Bangladesh. Daar heb ik een week meegevaren met de Shapla, een varende kliniek van Terre des Hommes, langs de zogeheten chars. Dit zijn kleine eilandjes die het laatste toevluchtsoord vormen voor honderdduizenden mensen die hun bezittingen of land hebben verloren door het oprukkende water. Riviererosie zorgt er herhaaldelijk voor dat land, dorpen, voorzieningen en wegen worden verplaatst of volledig worden weggevaagd. De mensen leven op de chars veelal zonder voorzieningen als schoon drinkwater en gezondheidszorg. ‘In tegenstelling tot cyclonen en overstromingen wordt riviererosie door onze regering niet erkend als een klimatologische catastrofe. Daarom heeft men heeft geen oog voor de zorgen van deze mensen’, vertelde Mahmudul Kabir, directeur van Terre des Hommes Nederland in Bangladesh. Zijn organisatie liet in 2000 daarom een schip bouwen om ook de vergeten chars van gezondheidszorg te voorzien. Er was van alles mogelijk op het schip: van het maken van röntgenfoto’s en het doen van bloedonderzoek tot het uitvoeren van kleine operaties. De meeste ziektes waarmee mensen kwamen, waren aan armoede gerelateerd, zoals wormen als gevolg van slecht sanitair. In de wachtkamer kregen de patiënten voorlichting over gezonde voeding, hygiëne en zwangerschap. De medische behandeling op het schip was gratis, voor de medicijnen moest de kostprijs worden betaald.

Naast het werk van de Shapla had Terre des Hommes op drie grotere chars een stelsel van preventieve gezondheidszorg opgezet. Op de drie eilanden waren toen ik er was al vijftig speciaal getrainde lokale gezondheidswerkers actief. Ze werden geassisteerd door twee traditionele vroedvrouwen die een training in hygiënische bevallingen hadden gekregen. Op elk van deze drie chars had Terre des Hommes bovendien een doktersechtpaar gestationeerd, dat elke dag op een andere plaats een mobiele kliniek organiseerde, gecombineerd met een voorlichtingsbijeenkomst over gezondheid, bijvoorbeeld over het belang van het gebruik van een latrine. Kabir vertelde dat hij deze preventieve gezondheidszorg nog het belangrijkste vond. ‘Een bezoek aan de dokter heeft een tijdelijk effect, maar informatie en voorlichting wordt verspreid via mond-tot-mondreclame. Langzaam maar zeker vindt er op de chars een gedragsverandering plaats, waardoor veel ziekten in de toekomst zijn te voorkomen.’

Trots

Hij was trots op zijn vijftig gezondheidswerkers die van de drie eilanden zelf afkomstig waren. Bij het in kaart brengen van het gebied zocht Terre des Hommes naar de meest geschoolde meisjes. Ze kregen een speciale verpleegsterstraining aangeboden en zijn nu vrijwel de enige vrouwen op de eilanden met een betaalde baan. Zij zijn degenen die uiteindelijk het werk moeten doen. ‘Als we hier ooit zouden stoppen met ons werk, laten we in elk geval vijftig goed opgeleide gezondheidswerkers achter.’

Shapla, de naam van het schip, betekent waterlelie. ‘De waterlelie is niets voor niets het nationale symbool van ons land’, zei Kabir. Hij gelooft in de overlevingskracht van de inwoners van zijn land, dat zo vaak geteisterd wordt door natuurrampen. ‘Na elke storm of overstroming komt de waterlelie weer bovendrijven en staat hij weer in volle bloei. Zo is het ook met de Bengalezen. We zijn een veerkrachtig volk.’

Wat me van dit project aansprak, is dat het in een regio werd uitgevoerd waar vrijwel geen enkele andere ontwikkelingsorganisatie actief was, en dat het met echt vakmanschap werd uitgevoerd. De verschillende projecten van Terre des Hommes die ik heb gezien in Bangladesh en op Sri Lanka hadden vaak originele invalshoeken. Bovendien is Terre des Hommes altijd op zoek naar samenwerkingsverbanden met bedrijven en mensen van buiten de ontwikkelingssamenwerking. Ook de campagnes van Terre des Hommes op het gebied van kinderrechten weten de juiste toon te vinden. Dan denk ik bijvoorbeeld aan een van de laatste campagnes, waarbij het onderwerp van seksuele uitbuiting van kinderen in één pakkend beeld werd neergezet. Op alle stations in Nederland hing een billboard waarop een westerse man met een dikke buik in zwembroek stond afgebeeld met zijn arm om de schouder geslagen van een klein Aziatisch meisje.

Projecten in samenwerking met lokale organisaties gaan bij Terre des Hommes hand in hand met spraakmakende campagnes waarbij ongemakkelijke onderwerpen met duidelijke westerse betrokkenheid – in dit geval kindersekstoerisme – niet worden geschuwd. Ik herinner me dat er in de trein door mensen op weg naar hun werk over de billboards werd gediscussieerd. Zoiets komt maar weinig voor bij de zoveelste poster van een hongerig kindje. Vandaar ook dat ik Terre des Hommes altijd als een van de beste organisaties binnen de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking heb beschouwd.

Ironie

Ik kon me gewoonweg niet voorstellen dat ze zouden afvallen. Het ironische daarbij is dat juist Terre des Hommes altijd hoog heeft opgegeven van hun samenwerking met het ministerie. Ik herinner mij dat ik in november 2008 eens samen met Ron van Huizen een drankje dronk tegenover het kantoor van Terre des Hommes, enkele dagen nadat de toenmalige minister Bert Koenders zijn plannen voor MFS-2 had aangekondigd. Hij sprak bij die gelegenheid van een ‘ontwikkelingsindustrie’ en wilde de organisaties gaan ‘dwingen’ om met elkaar samen te werken en het aantal organisaties binnen MFS gaan terugbrengen tot twintig.

Terwijl er bij vrijwel alle ontwikkelingsorganisaties vooral werd gemokt over de plannen van de minister, was Van Huizen juist opvallend positief over het ministerie. ‘Vroeger maakte ik vaak grapjes over ambtenaren, maar de afgelopen jaren heb ik gemerkt dat ambtenaren vaak een veel dynamischer manier van denken hebben dan mijn collega-directeuren bij ontwikkelingsorganisaties. Dat is een hele prettige en onverwachte ervaring geweest.’
‘Kun je een voorbeeld geven?’ vroeg ik.
Van Huizen knikte: ‘Het ministerie heeft ons geholpen om veel scherper onze doelstellingen te formuleren en de resultaten van ons werk te meten. Deze manier van werken heb ik als heel dynamisch ervaren. En laten we eerlijk zijn: eigenlijk is dat toch hartstikke logisch? We krijgen veel geld van donateurs en van het ministerie. Natuurlijk moet je dan concrete resultaten kunnen laten zien.’

Ook projectdirecteur Hans Guyt meldde zich in het café.  Terwijl onze glazen werden ingeschonken gaf Van Huizen een samenvatting van het eerste deel van ons gesprek. ‘Hans, kon jij je vroeger voorstellen dat wij nog eens plezier zouden hebben van allerlei meetindicatoren en meetinstrumenten die ambtenaren van het ministerie ons hebben geleerd?’

‘Nee Ron, vroeger hadden we andere sores aan ons hoofd.’ Allebei schoten ze in de lach, waarna Hans Guyt vervolgde: ‘Het valt me altijd wel op dat ontwikkelingsorganisaties die zeggen dat het moeilijk is om resultaten van hun werk te laten zien doorgaans de neiging hebben om heel abstract en groots te denken.’

Hakken in het zand

We filosofeerden verder over de toekomst van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking.  ‘Telkens als de ontwikkelingssector zich aangevallen voelt omdat de politiek kritische vragen stelt of het draagvlak uit de samenleving minder wordt, zet men de hakken in het zand, sluiten de rijen zich en is het weer een gesloten front’, constateerde Hans Guyt. ‘Als je dan een afwijkende mening hebt, word je meteen als een verrader gezien.’

‘Maar dit keer gaan ze het fort niet houden Hans’, reageerde Van Huizen. ‘Die veranderingen gaan ze dit keer echt niet tegenhouden. Ik zou het ook heel goed vinden als een aantal dogma’s nu eens wordt aangepakt.’
‘Zoals?’ vroeg ik.
‘Neem nu het feit dat we ieder jaar automatisch 0,8 procent van ons bruto nationaal inkomen aan ontwikkelingshulp besteden. Dat is toch een dogma?  Ieder jaar krijg je telkens een bedrag dat gekoppeld is aan ons nationaal inkomen en dat de minister en de ontwikkelingsorganisaties zo snel mogelijk moeten zien weg te zetten om er vanaf te komen. Dat is toch de verkeerde volgorde? Het gaat er volgens mij om dat je eerst een goed plan hebt om de armoede aan te pakken. Daarna kijk je pas hoeveel geld er voor nodig is om zoveel mogelijk mensen te helpen. Ik zie in ieder geval absoluut niet tegen veranderingen op.’
Ik vroeg of het einde van de ontwikkelingssamenwerking nabij is.
‘Niet het einde van de ontwikkelingssamenwerking, wel van een bepaald soort ontwikkelingssamenwerking’, zei Van Huizen. ‘Dat hoeft ook niet per se verkeerd te zijn, maar is een natuurlijk proces. Dingen vergaan nu eenmaal en uit de as zal een nieuwe feniks tevoorschijn komen.’

Ieder nadeel heeft z’n voordeel

We konden toen nog niet bevroeden dat juist Terre des Hommes zou afvallen. Ik ben benieuwd naar de reden. Maar ik ik ben er ook van overtuigd dat de organisatie sterk genoeg is om als een nieuwe feniks uit de as tevoorschijn te komen. Zoals Johan Cruijff al stelde heeft ieder nadeel z’n voordeel. De organisatie is maar voor 30 procent afhankelijk van overheidssubsidie en hoeft nu in ieder geval alleen nog maar rekenschap aan donateurs te geven en niet meer aan de overheid. En als je kijkt naar waar het met de particuliere sector naartoe zal gaan, kan dat wel eens een zegen zijn.

Auteur
Marc Broere

Datum:
05 november 2010