
Het WRR rapport in het kort
Het rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’ van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) gaat de leidraad vormen van het ontwikkelingsbeleid van het kabinet. Wat stond er nu ook alweer precies in dat rapport, dat begin van het jaar tot een goed inhoudelijk debat leidde? Om nog even het geheugen op te frissen, voordat we met z’n allen het debat ingaan, volgt hier een ‘mini-encyclopedie’ van het WRR rapport.
In januari dit jaar is het WRR-rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’ uitgekomen. Het 350 pagina’s tellend rapport bevat een gedegen analyse van ontwikkelingshulp en probeert antwoord te geven op de vraag hoe het Nederlands ontwikkelingsbeleid in de toekomst georganiseerd zou moeten worden, wil het echt verschil kunnen maken in ontwikkelingslanden. Daarvoor doet het concrete aanbevelingen.
Er is al veel geschreven over het WRR-rapport. Misschien dat u het rapport inmiddels uit uw hoofd kent. Maar misschien reikt uw kennis ook niet verder dan een vage associatie met woorden als ‘economische ontwikkeling’, ‘NLAID’ of ‘einde medefinancieringsstelsel’. Voor diegenen die meer van het rapport willen afweten, maar ook voor wie even het geheugen op wil frissen, volgt hier een verkorte versie van het rapport in 20 steekwoorden.
Ontwikkelingshulp
Ondanks nieuwe termen als ‘internationale samenwerking’ en ‘ontwikkelingssamenwerking’, gaat de WRR weer terug naar het woord ‘ontwikkelingshulp’. Samenwerking veronderstelt namelijk een gelijkwaardige relatie. Wanneer er financiële hulp gegeven wordt, is er echter automatisch sprake van een afhankelijkheidsrelatie.
Bescheidenheid
Volgens het WRR rapport moeten we bescheiden zijn in wat we kunnen bereiken met ontwikkelingshulp. Ontwikkeling is van heel veel factoren afhankelijk en klassieke hulp draagt daar maar in beperkte mate aan bij. Ontwikkelingshulp is niet verantwoordelijk geweest voor de ontwikkeling van de Aziatische tijgers, maar kan evenmin de schuld gegeven worden voor de aanhoudende armoede in Afrika.
Contextspecifiek
Er bestaat niet een blauwdruk voor ontwikkeling. De ontwikkeling die het westen heeft doorgemaakt en ook het succes van de Aziatische tijgers kan niet zomaar in Afrika herhaald worden, al was het alleen al omdat nu de regels van internationale handel veranderd zijn.
Keuzes
Om ontwikkelingshulp zo in te richten en te doseren dat deze echt het verschil maakt, moeten keuzes gemaakt worden. Er moeten duidelijk doelen gesteld worden en middelen daarop aangepast: niet ieder willekeurig idee hoeft in het beleid terug te komen. Door doelgerichte keuzes te maken, kan het ontwikkelingsbeleid professioneler ingericht worden en wordt voorkomen dat hulp ‘versnipperd’ raakt. Waar die keuzes zich op moeten concentreren, volgt hieronder.
Armoedebestrijding
Het WRR rapport onderscheidt drie pijlers van ontwikkelingshulp: armoedebestrijding, ontwikkeling gericht op structurele verbetering in landen en mondiale publieke goederen. De schrijvers breken met de focus op armoedebestrijding. Directe armoedebestrijding is veelal gericht op sociale sectoren als onderwijs en gezondheidszorg, maar deze leiden niet of slechts op een indirecte manier tot structurele ontwikkeling. Media, politici en bevolking willen graag meteen resultaat zien en daarom is deze vorm van ontwikkelingshulp populair geworden. Een langetermijnvisie ontbreekt echter.
Groei en ontwikkeling
Volgens het WRR rapport moet ontwikkeling centraal komen te staan in het ontwikkelingsbeleid. Het uiteindelijke doel van hulp is zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden door structurele economische bedrijvigheid en een goed functionerende overheid. Banengroei en de ontwikkeling van economisch productieve sectoren zijn daarbij belangrijk. Dat de allerarmsten daar niet meteen van profiteren, is niet zo erg: het gaat om de opkomst van een middenklasse, essentieel voor ontwikkeling. Wel erkent het rapport dat op een gegeven moment de rijkdom herverdeeld moet worden om te zorgen dat de het geld niet alleen bij de elite en middenklasse blijft.
10 Landen
Het WRR rapport vindt specialisatie essentieel om te komen tot ontwikkelingsgerichte hulp. Om die reden zouden we aan hoogstens tien landen ontwikkelingshulp geven, in plaats van aan 36 zoals nu het geval is. Omdat vooral in Sub-Sahara Afrika de ontwikkeling achter blijft, kunnen we ons daarop richten, Bolivia en Bangladesh daarbij toegevoegd.
In die landen kunnen we dan ook echt onze invloed doen gelden en langere relaties opbouwen. Negatieve effecten van hulp door versnippering en korte termijn denken kan worden vermeden. Het probleem van tientallen donoren die over elkaar heen struikelen wordt met deze ’10 landen’ focus ook aangepakt.
Landbouw en water
Bij specialisatie hoort ook een sectorspecifieke benadering. Om als land echt toegevoegde waarde te hebben, zou Nederland zich moeten richten op terreinen waar het sterk in is, zoals water en landbouw. Dit zijn de meer technische sectoren die echt tot groei en ontwikkeling kunnen leiden. Maar ook opbouw van de rechtstaat en HIV/AIDS zijn terreinen waar Nederland veel expertise in heeft. Andere, minder voor de hand liggende sectoren zouden kunnen zijn: civil society en regionale integratie.
Goede diagnostiek
Voor goede interventies is een goede diagnostiek van een land vereist. In het verleden ontbrak die nog al eens. Bij het diagnosticeren wordt bepaald wat de belangrijkste barrières zijn voor de ontwikkeling van een land, worden prioriteiten gesteld en vervolgens oplossingen bedacht. Hiermee kunnen beleidsmakers betere keuzes maken en hun beleid aanpassen op de veranderende omstandigheden in een land. Een goede diagnostiek is in staat verschillende disciplines en actoren met elkaar te verbinden om zo tot een ontwikkelingsgerichte aanpak te komen.
NL AID
Om het een en ander organisatorisch gestalte te geven, zou er zou een apart organisatorisch verband moeten komen naar het voorbeeld van DFID en USAID. Deze eenheid neemt een aparte positie in naast de ambassade en voert een eigen personeelsbeleid. NL AID kan langdurige relaties met landen aangaan en tot een strategische aanpak komen door verschillende instrumenten met elkaar te verbinden.
Mondiale publieke goederen
Naast ontwikkeling en groei is ook het bijdragen aan mondiale publieke goederen een belangrijke doelstelling van ontwikkelingshulp. Uiteindelijk is het aan de landen zelf om zich te ontwikkelen: hulp draagt daar maar in beperkte mate aan bij. Wat echter wel van groot belang is, is de internationale context waarin die ontwikkeling plaats kan vinden. Een ontwikkelingsvriendelijk handelsregime, duurzame ontwikkeling, een beter doordacht migratiebeleid, minder strenge intellectuele eigendomsrechten, voedselzekerheid, stabiele financiële markten of coördinatie tegen belastingontduiking zijn belangrijke factoren die aan ontwikkeling bijdragen.
Collectief eigenbelang
Een focus op mondiale publieke goederen laat ook zien dat ontwikkelingshulp van belang is voor Nederland zelf, omdat ook wij worden getroffen door wereldwijde issues als voedselzekerheid, het klimaat, energie, biodiversiteit, waterschaarste en stabiliteit. Om deze mondiale problemen het hoofd te bieden, moet er wereldwijd samengewerkt worden.
Coherentiebeleid
Ontwikkeling in het Zuiden is niet alleen afhankelijk van wat op het departement voor ontwikkelingssamenwerking gebeurt: ook andere aspecten van het nationaal beleid hebben directe invloed. Om die verschillende mechanismen beter te coördineren, zou er een coherentiebeleid voor ontwikkeling georganiseerd moeten worden. Voorbeelden zijn het opzetten van contactpunten op andere vakdepartementen die direct in verbinding staan met het ministerie van Buitenlandse Zaken, of het instellen van ontwikkelingseffectrapportages voor ieder voorgenomen beleidsmaatregel.
0, 7 % norm
De 0,7 % norm gaat uit van een geïsoleerd ontwikkelingsbeleid. Omdat ontwikkeling in de interdependente wereld vandaag van veel meer factoren afhangt, is deze niet meer relevant. Inzet gericht op ontwikkeling van het Zuiden op het gebeid van internationale regelgeving en publieke goederen zouden in een nieuwe norm mee moeten worden genomen.
Kennis
Rondom de landen en beleidsterreinen waar Nederland actief in is, moet een kennisinfrastructuur opgezet worden. Een fors deel van de begroting zou moeten gaan naar research and development. Ook zou Nederland actief de ontwikkeling van kennisbanken in ontwikkelingslanden kunnen bevorderen, om een westers ‘monopolie’ op ontwikkelingstheorieën tegen te gaan. Op het gebied van mondiale publieke goederen is het eveneens van belang kenniscentra te ontwikkelen. Zo kan bijvoorbeeld nagedacht worden hoe internationale financiële investeringen bij kunnen dragen aan mondiale goederen.
NGO’s
Het huidige medefinancieringsstelsel is aan het einde van zijn levenscyclus: het neemt Nederlandse organisaties als uitgangspunt en kijkt niet naar de behoefte in het Zuiden. Om in aanmerking te komen voor overheidssteun, moeten NGO’s bewijzen dat zij toegevoegde waarde hebben in een land of binnen een sector. Hier vloeit uit voort dat NGO’s zich gaan concentreren op een kleiner aantal landen en banden met landen aangaan waar Nederland wegens diplomatieke redenen geen relaties mee kan hebben. Net zoals van de regering wordt verwacht, zouden NGO’s zich moeten richten op een aantal specifieke thema’s.
Verder moeten NGO’s een ‘lerende’ NGO willen zijn. Dat laatste houdt onder meer in dat ze, naast het doen van impact metingen en evaluaties, veel meer kennis delen met andere NGO’s. Om beter aan te sluiten bij de maatschappelijke dynamiek in ontwikkelingslanden, kunnen NGO’s inzetten op kennis over de civil society.
Doordat Zuidelijke NGO’s het geld en de kennis van westerse organisaties steeds minder nodig hebben, moet het accent verschuiven richting mondiale publieke goederen. NGO’s kunnen, als mondiale civil society, de stem van het Zuiden laten horen en bij instellingen als de Wereldbank en het IMF aandringen op rechtvaardiger regelgeving.
De rol van waakhond, die ze internationaal al spelen, moet ook tegenover de Nederlandse overheid worden ontwikkeld: nu lopen ze nog te veel aan de leiband van de regering en voeden ze haar niet met kritiek en nieuwe ideeën.
Gedragscode
Voor particuliere initiatieven zou een gedragscode ingesteld moeten worden. Vaak sluiten de initiatieven niet aan bij de lokale behoeftes, zijn ze niet duurzaam, houden ze geen rekening met lokale actoren en wekken ze verkeerde verwachtingen bij de bevolking. Burgers zouden zich bewust moeten zijn van dit soort valkuilen en deze ook moeten voorkomen.
Bedrijven
Om de bedrijvigheid in ontwikkelingslanden op gang te brengen, moeten bedrijven in ontwikkelingslanden kunnen groeien. Omdat het vaak aan voldoende financieringsinstrumenten ontbreekt, kan er bijvoorbeeld door Nederlandse pensioenfondsen en het FMO (Fonds Maatschappelijke Ontwikkeling) investeringsfondsen worden opgezet.
Migratie
Migratie draagt in grote mate bij aan ontwikkeling van landen in het Zuiden door de bijbehorende transnationale geld- en kennisstromen. Het zou gemakkelijker moeten worden om heen en weer te reizen en diasporanetwerken zouden moeten worden ondersteund.
Minder pretentie, meer ambitie
Nederland moet weer een koploper willen worden op het gebied van ontwikkelingshulp. Daarbij zal het innovatievere vormen van ontwikkelingshulp moeten ontwikkelen. Uiteindelijk gaat het erom dat Nederland bescheiden is in wat het kan bereiken en niet kan pretenderen ‘de armoede de wereld uit te helpen’, maar het kan wel een professionaliseringsslag maken en de ambitie hebben echt het verschil te kunnen maken.
Lees ook:
Het volledige rapport op de WRR website
Interviews met WRR-raadslid Peter van Lieshout op: NVO-NCW, IS, Vice Versa, Buitenhof
Een ‘gids’ door het WRR rapport van Frans Bieckmann op The Broker Online
De complete discussie over het WRR rapport op The Broker
Documentaire van Tegenlicht