Irene de Vries: Straatbeeld

Irene de Vries prijs zichzelf gelukkig met het leven in Suriname. Dat er door iedere Surinaamse man naar haar wordt geroepen hoort bij het leven. ‘Inmiddels voelt het zo vertrouwd dat ik haast niet meer zonder zou willen.’

Moe van een dag werken fiets ik naar huis. Over het asfalt van Paramaribo, met hier en daar een gat in de weg. Inmiddels ben ik gewend geraakt aan de diepe goten langs de zijkant en weet ik te voorkomen dat ik daar steeds weer in verdwijn, naar de afgrond gedreven door auto’s op de weg. In Paramaribo zijn geen fietspaden. De meeste scholen zijn al leeg gelopen. Op straat nog enkele kinderen in hun schoolbloesje, groen-wit geblokt voor basisschool kinderen, effen blauw voor de middelbare. Vervallen houten huizen worden afgewisseld met prachtige oud-koloniale panden, Chinese winkels, de Javaanse Warung, een Creools taxibedrijfje. In Paramaribo staat de moskee naast de synagoge, leven Hindoestanen met Christenen.

Een dorp in een stad. Vrijwel nergens is hoogbouw, de huizen staan los van elkaar en overal ligt een erf omheen, waardoor de plaats een uitgestrekt karakter krijgt. Op een balkon een papegaai. De gele Grietjebie zingt haar naam. Af en toe loopt een man voorbij met in een kooi zijn vogeltje. Zangvogels zijn een nationale sport en elke zondagmorgen te bewonderen op het Onafhankelijkheidsplein. Dat grote stoere mannen en kleine vogeltjes zo goed samen gaan zag ik nog niet eerder. Een straathond schiet voor mijn fiets weg.

Langs mij scheurt een auto, uit het raampje schalt Busy Signal’s One more night,de populairste hit van Suriname. Ik bounce mee op de beat. Terwijl voor mij een stadsbus rijdt, bewonder ik de achterkant met daarop de prachtige schilderingen van Bob Marley, een Indiase bollywoodster of de wijze blik van Mahatma Gandhi. ‘There is hope’ wordt in sierlijke letters geschreven. En ‘Jesus is lord’, uiteraard. Op muren en gebouwen is dezelfde straatkunst terug te vinden. Meestal in de vorm van reclame, voor tandpasta bijvoorbeeld, of het Surinaamse Parbobier.

Uit de ramen van hun auto’s hangen mannen. Sissend, roepend, toeterend. Uit de meest onverwachte hoeken, ramen of bosjes komt hetzelfde geluid. Soms zo onverwacht dat ik nog verbaasd om me heen kijk. Shit, ben ik er toch weer ingetrapt. Ik oefen nog altijd in mijn gedrag als Surinaamse. Door te doen alsof ik niets hoor, me ondertussen wel degelijk bewust zijnde van het feit dat er naar me gekeken wordt. Een aantal maanden geleden irriteerde ik mij nog dood aan dit banale, door  testosteron ingegeven gedrag dat kennelijk onwillekeurig bij elke vrouw, jong, oud, zwart, wit, dik, dun, wordt opgeroepen. Inmiddels voelt het zo vertrouwd dat ik haast niet meer zonder zou willen. Gezellig klinkt het bijna. Met een collega analyseerde ik het fenomeen. Je moet het als een reflex zien, zegt hij. Zodra ze een stukje vrouw zien wordt er zonder daar bij na te denken een geluid geproduceerd. We komen tot de conclusie dat er iets flink neurologisch mis moet zijn, wil deze reflex ontbreken bij een Surinaamse man.

De zon gaat onder. Vroeg, zoals dat hoort in een tropenland. Had ik midden op de dag op mijn fiets gezeten, dan was ik ervan afgesmolten. Als een van de tropische regenbuien bij mij niet van mijn fiets af had gespoeld tenminste. Nu staat er een klein briesje die mijn fietstocht dragelijk maakt. Desalniettemin kom ik thuis bezweet aan. Mond vol stof, gezicht zwart van roet der uitlaatgassen. Met een parbobiertje nestel ik mij op het balkon en laat het straatbeeld nog eens aan mij voorbij glijden. Ik prijs mezelf gelukkig.

Auteur
Irene de Vries

Datum:
17 oktober 2010
Categorieën: