Minderheidsrechten: een majeure misvatting?

Vanmiddag heeft professor Bas de Gaay Fortman zijn afscheidscollege gehouden als Hoogleraar politieke economie van de rechten van de mens. Met zijn afscheidsrede “Minderheden: een majeure misvatting?” die hij in de Domkerk uitsprak, benadrukt hij het falen van  de internationale rechtsorde in de bescherming van minderheden.

In zijn college demonstreerde De Gaay Fortman eens te meer zijn betrokkenheid bij belangrijke internationale vraagstukken. Van de wetenschap tot de politiek en bij  ontwikkelingsorganisaties: Bas de Gaay Fortman (72) heeft zich op velerlei gebieden ingezet voor ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten. Een greep uit zijn indrukwekkende staat van dienst: van 1967 tot 1971 was hij senior lector aan de universiteit van Zambia,Lusaka; van 1971-2002 hoogleraar politieke economie aan het Institute for Social Studies en vanaf 2000 tot dit jaar was hij hoogleraar politieke economie van de rechten van de mens aan de Universiteit Utrecht.

Ook in de politiek was hij een prominent persoon. In de jaren zeventig was hij het gezicht van de Politieke Partij Radicalen (PPR) en zat hij voor deze partij in de Tweede Kamer. In 1977 verruilde hij zijn stoel in het parlement voor een zetel in de Eerste Kamer, waar hij tot 1991 zitting had. Daarnaast bekleedde hij tal van nevenfuncties. Zo was hij lid van het bestuur van de SNV, voorzitter van NOVIB en lid van de Algemene Adviesraad Internationale Vraagstukken. Samen met een collega heeft hij het Centre for Dignity and Rights (CEDAR) opgericht, dat het bedrijfsleven moet stimuleren niet alleen oog te hebben voor winst, maar ook voor de leefomstandigheden van arme mensen.

Bijzonder in zijn benadering als hoogleraar aan de Universiteit Utrecht, is altijd zijn koppeling tussen mensenrechten en ontwikkeling geweest. De Gaay Fortman ziet  mensenrechten daarbij niet alleen als een politieke zaak, maar richt zich vooral op sociale, economische en culturele rechten. Denk aan het recht op behoorlijk onderdak, het recht op gezondheid of het recht op arbeid. Armoede en honger worden in deze benadering direct een schending van de mensenrechten.

In zijn afscheidsrede vestigde hij vanmiddag vooral de aandacht op de rechten van minderheden. De Gaay Fortman stelt dat  het probleem in de bescherming van minderheden ligt bij misbruik van de macht door grote groepen en in het tekort schieten van de internationale rechtsorde om minderheden effectief te beschermen.  Hij wijst erop dat er geen internationaal hof van de rechten van de mens bestaat, en dat de rechten van minderheden dus worden ingevuld door nationale staten zelf. In sommige landen gaat dat goed, bijvoorbeeld in Macedonië. De Albanese minderheid in dat land werd na een conflict, waarbij Max van der Stoel (Hoge Commissaris van Nationale Minderheden van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) bemiddelde, grondwettelijk beschermd. Maar Macedonië is een uitzondering. “In feite vertonen staten juist eerder de neiging de rechten van de meerderheid grondwettelijk vast te leggen”, zo stelt de hoogleraar.

Hij is weinig optimistisch over het perspectief dat het internationale mensenrechtenproject biedt aan minderheden. Dit komt vooral door het ontbreken van een bovenstatelijk toezicht dat juridisch bindende middelen tot zijn beschikking heeft, en het gebrek aan nauwe samenwerking binnen de Verenigde Naties. Maar een oorzaak ligt ook in het negeren van de politiek-economische en sociaal-culturele context. Het belang van een goed functionerende economie, die goede verhoudingen tussen groepen mensen bevordert en daarmee zorgt voor een betere positie van minderheden, zou meer moeten worden onderkend, betoogt De Gaay Fortman.

De hoogleraar voegt echter graag een positieve noot toe aan alle kritiek. Ook al is er geen wereldregering, “het ontstaan van tenminste mondiale maatstaven van behoorlijk bestuur en rechtvaardig handelen” is  volgens De Gaay Fortman “van grote betekenis”.

Tot slot liet De Gaay Fortman in zijn afscheidscollege weten wat volgens hem nodig is om het internationale project van de minderheden wel te laten slagen. “Waar het om gaat is de bescherming van hele groepen mensen tegen misbruik van dominante machtsposities. Bij de uitvoering van de beschavingsopdracht kan worden uitgegaan van de internationale verantwoordelijkheden verbonden met de recent benadrukte keerzijde van nationale soevereiniteit: de zogenaamde Responsibility to Protect.” Op die manier wordt de naleving van minderheden direct een zaak van de Veiligheidsraad, “het enige Verenigde Naties orgaan met tanden”. Daarbij pleit De Gaay Fortman voor de creatie van een ‘Onderraad’  van de Veiligheidsraad: een Subcouncil van de Responsability to Protect’.

Met zijn laatste college laat Bas de Gaay Fortman zien dat hij nog steeds bezig is met nieuwe onderwerpen. Zoals hij in een interview met het UU-blad laat weten: “Zo lang ik leef zal ik doorgaan met onderzoek. Er is op het terrein van de mensenrechten nog genoeg werk te verzetten”.