Nieuw bloed voelt zich niet welkom

Aan het aanbod ligt het niet: een goed opgeleide jonge generatie staat klaar om de ontwikkelingssector te versterken. Maar wat blijkt? Als ze met veel moeite ergens een voet tussen de deur hebben gekregen, lopen ze tegen vastgeroeste gewoontes op.

In dit nummer van Vice Versa staat een reportage over Dirk-Jan Koch, bij wie we op bezoek gingen in Congo. Ik wil niet opscheppen, maar ik zie Dirk-Jan een beetje als mijn ‘journalistieke ontdekking.’ Enkele jaren voordat hij een hype creëerde met zijn proefschrift over blinde vlekken in de hulp, had ik hem al bestempeld als high potential. Voor het blad  onzeWereld interviewde ik in 2005 vijf aanstormende talenten over ontwikkelingshulp. Het werd een bijzonder gesprek met de jonge ambtenaar op het ministerie van Buitenlandse Zaken, niet in de laatste plaats omdat ik bijna letterlijk geschaduwd werd door een nerveuze voorlichter.

Koch maakte destijds al een aantal rake punten. Bijvoorbeeld over de generatiekloof tussen jonge en oudere ontwikkelingswerkers. ‘Jongeren zijn beter op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen in de academische wereld dan hun oudere collega’s’, vertelde hij. ‘En juist vanuit de academische kant komt er steeds meer inzicht in vormen van hulp die wel of niet werken. Jongeren zullen eerder het laatste rapport van de Wereldbank of het United Nations Development Programme downloaden en meenemen in hun werk.’

Na afloop, vertelde Koch me later, had hij een uitbrander gekregen van de voorlichter. Koch had in het interview namelijk lachend gezegd dat hij na zijn afstuderen had gesolliciteerd bij de Novib, maar niet was aangenomen omdat hij te weinig praktijkervaring had. Amper twee jaar later werkte hij nota bene op een afdeling van het ministerie die particuliere ontwikkelingsorganisaties – waaronder Novib – moest beoordelen.

Goed geregeld

Ik bedenk nu dat de voorlichter eigenlijk trots had moeten zijn. Er is al jaren veel kritiek op de kwaliteit van de ambtenaren die zich met ontwikkelingssamenwerking bezighouden; kritiek die nieuw leven is ingeblazen door het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Toch heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken Dirk-Jan Koch gecreëerd. Hoewel Koch niet ervaren of goed genoeg werd bevonden door de Novib, kregen hij en andere jonge talenten wél de kans om op het ministerie hun talenten te ontplooien. De IS Academy, een samenwerkingsverband tussen het ministerie en wetenschappelijke instellingen, biedt bovendien zelfs de kans om te promoveren, een mogelijkheid die Koch (cum laude) met beide handen heeft aangegrepen.

Je zou bijna zeggen: was het in de ontwikkelingssector maar overal zo goed geregeld als op het ministerie. Het blijkt namelijk ontzettend moeilijk om aan de bak te komen bij een ontwikkelingsorganisatie en vervolgens door te groeien. Ik hoor hier vandaag de dag veel over, omdat de redactie van Vice Versa onlangs is versterkt met Ilse (22) en Eva (25). Ik ben onder de indruk van hun kennis en hoe goed ze inhoudelijk in de materie zitten. Eva heeft vorig jaar de opleiding Conflict Studies en Human Rights afgerond in Utrecht, en gestudeerd bij hoogleraar (en oud-politicus) Bas de Gaay Fortman. ‘Eva behoort tot de meest talentvolle generatie studenten die ik ooit heb gehad’, vertelde De Gaay Fortman me toen we kort geleden zaten te lunchen in de tuin van de Faculty Club van de Universiteit Utrecht. Hij vond het ‘zorgelijk’ dat het zo moeilijk is voor deze generatie om een baan te vinden binnen de sector.

Eva heeft een baan gevonden als opleidingscoördinator bij Reclassering Nederland, maar haar hart ligt eigenlijk op het snijvlak van journalistiek en internationale samenwerking. Ze heeft wel geprobeerd om in de ontwikkelingssamenwerking een baan te vinden, maar op vacatures (en zelfs op stage- en werkervaringsplekken) komen honderden mensen af. Vandaar dat ze zich nu parttime (en vrijwillig) inzet voor Vice Versa.

Ilse studeert International Development Studies, eveneens in Utrecht. Ze hoopt op haar 23e af te studeren en vervolgens een ‘Advanced Master’ via het Centrum voor Internationale Ontwikkelingsvraagstukken (CIDIN) in Nijmegen te gaan doen, voor veel mensen – naast bijvoorbeeld het startersprogramma van PSO – de meest logische en veilige weg naar een baan in de sector. Maar dit is makkelijker gezegd dan gedaan, want ieder jaar strijden zo’n tweehonderd kandidaten om de maximaal dertig plaatsen die er bij deze postdoctorale opleiding te vergeven zijn.

Jong OS

Het is duidelijk dat de markt van vraag en aanbod verstoord is. Terwijl iedereen roept dat vernieuwing en verandering noodzakelijk is, komen de mensen die met een frisse blik naar de materie kijken, en met de nieuwste kennis zijn geschoold, maar heel mondjesmaat aan de bak.

Voor de gelukkigen die er wel in slagen om een baan te vinden zijn de problemen allerminst opgelost. Ilse en Eva zijn beiden lid van ‘Jong OS’ en komen van bijeenkomsten van dit netwerk met verhalen terug die je aan het denken zetten. Het selecte gezelschap dat hun felbegeerde baan bij Hivos, Oxfam Novib, ICCO, Cordaid of elders heeft gevonden, stelt op Jong OS-bijeenkomsten vaak dezelfde gespreksonderwerpen aan de orde. Ze lopen er in de praktijk tegenaan dat er bij hun nieuwe werkgever nauwelijks sprake is van een ‘lerende organisatie’. De starters zien dat fouten onder de tafel worden geschoven en klagen erover dat kritische vragen niet op prijs worden gesteld. Het lijkt alsof ontwikkelingsorganisaties helemaal niet zitten te wachten op frisse input en mensen met nieuwe kennis. De motivatie om in de ontwikkelingssamenwerking te (blijven) werken, loopt zo een ernstige knauw op.

Daarnaast heb ik zelf de afgelopen jaren een interessant generatieconflict gadegeslagen. De starters krijgen namelijk allemaal te maken met oudere collega’s die zich vooral op praktijkervaring beroepen en vanuit een ander denkkader werken. Dit leidt tot de interessante vraag wie er nu anno 2010, in een periode dat ontwikkelingssamenwerking onder vuur ligt en er steeds meer tot vernieuwing wordt aangespoord, meer geschikt is voor het werken binnen de sector. Is dat een high potential van 28 die alle recente literatuur over ontwikkelingsprocessen en globalisering bijna uit z’n hoofd kent en met de nieuwste theoretische kennis is uitgerust, maar die een tot zijn stage beperkte praktijkervaring heeft? Of is dat de ervaren vijftiger die vroeger zonder universitaire opleiding langdurig ‘in het veld’ heeft gezeten, vervolgens terugkeerde naar Nederland toen de kinderen naar de middelbare school moesten, en nu al jarenlang op het hoofdkantoor van een Nederlandse ontwikkelingsorganisatie werkt en vast van plan is om die stoel tot aan zijn pensioen bezet te houden? Iemand die ’s avonds niet meer het nieuwste boek van William Easterley of Joseph Stiglitz leest, of het internet afstruint naar de meest recente wetenschappelijke publicaties op zijn vakgebied. Maar iemand die wél als geen ander in staat is om tijdens een veldbezoek op een deskundige en bijna intuïtieve wijze een project te beoordelen en met een partnerorganisatie samen te werken.

Weet u het antwoord op deze vraag? Ik niet. Maar de realiteit is wel dat er geen match lijkt te bestaan tussen beide groepen. En omdat ervaren medewerkers zich kunnen beroepen op dienstjaren en vaste contracten, loopt de nieuwe generatie op hen vast, is carrière maken bij een grote ontwikkelingsorganisatie moeilijk en blijft vernieuwing uit. Wie slaagt erin om deze vicieuze cirkel te doorbreken?

Marc Broere

Auteur
Marc Broere

Datum:
13 juli 2010