We voelen aan ons water dat het beter kan

Ook vóór het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) voelde de sector aan dat ingrijpende innovatie onontbeerlijk is. Toch verzandden goedbedoelde debatten vaak in pleidooien vanuit organisatiebelang. Kees Zevenbergen pleit voor een radicale denkomslag.

Het staat buiten kijf: de WRR heeft een prachtig rapport geschreven. Het is sterk in zijn analyses en uitdagend in zijn aanbevelingen. En het leest nog lekker ook. Maar de grote vraag is: wat nu? Het rapport heeft de tongen en de pennen losgemaakt: krantenartikelen, debatten, persoonlijke commentaren te over. Geen bijeenkomst van ontwikkelingswerkers gaat voorbij zonder dat het WRR rapport aan de orde komt. De vraag hoe wij de Nederlandse hulp aan ontwikkeling, na alle geleerde lessen, beter kunnen inrichten en uitvoeren leeft kennelijk, en dat op zich is heel goed nieuws. Wellicht lééft die vraag, omdat we allemaal aan ons water voelen dat het nu anders moet en beter kan.

Aan ideeën is geen gebrek – met de rijkdom en veelheid aan suggesties en aanbevelingen die onder meer bij the Broker gedaan zijn, kan de WRR weer minstens een jaar aan de slag. Wel opmerkelijk overigens dat zo velen van de mensen die reageren op het rapport van de WRR, oproepen tot nog meer analyse en nog meer debat. Alsof we nog niet genoeg weten en alsof we er met nog meer debat uit gaan komen.

Collectief eigenbelang

Ik durf te zeggen dat we genoeg weten. Met de kennis van nu hebben we ruim voldoende om de eerste echte stappen te maken over hoe we, gedreven door morele overwegingen en collectief eigenbelang (is dat laatste overigens niet hetzelfde als gemeenschappelijk belang?), onze hulp aan ontwikkeling beter gaan inrichten. Mijn hemel, hoeveel méér moeten we nog weten om eindelijk te durven besturen en de besluiten te durven nemen die nu moeten worden genomen.

Ik durf ook te zeggen dat we er met meer debat niet uit gaan komen, althans niet op de manier waarop we de afgelopen jaren met elkaar in debat zijn geweest. We mogen hier in Nederland dan wel een rijke poldertraditie hebben, en we mogen ons in het metier van ontwikkelingswerker wel vaak profileren als facilitators of multi-stakeholder processes, maar laten we wel wezen: we maken er thuis achter de dijk een potje van.

We worden in het debat hier te lande over hoe we het beter moeten doen niet alleen gedreven door morele overwegingen en gemeenschappelijk belang, maar ook door niet mis te verstane institutionele belangen. De ontwikkelingssector is met de miljarden die erin omgaan big business geworden, en we verdienen er allemaal een goeie boterham aan. En uiteindelijk vinden we – of we nou voor één van de honderden kleine of grote Medefinancieringsorganisaties (MFO’s) werken, of voor een kennisinstituut, of voor koepelorganisatie PSO, voor SNV, voor PUM of voor een denktank over maatschappelijk verantwoord ondernemen – onze eigen bijdrage eigenlijk wel onmisbaar. Het is alsof we, als we met elkaar in debat zijn, vanuit een soort organisatiereflex praten – als een VNG’er het podium betreedt, gaat het over gemeentelijke samenwerking, een MFO’er komt met de rol van de civil society, een SNV’er met capaciteitsopbouw, een NEDWORC’er met de expert expat, een ambtenaar met budgetsteun, en een ECDPM’er met Europa. Zonder dat we ooit ècht met elkaar in gesprek zijn, als we ons punt maar kunnen maken.

Het debat in Nederland is in bijna alle gevallen een uitwisseling van standpunten die het institutionele belang dienen van de organisatie waar we voor werken en waar we vaak ook nog eens in geloven. Voor menigeen is de inzet in het gesprek het verkrijgen van maximale speelruimte en maximale middelen voor de eigen club. Er is natuurlijk niets mis met een gezonde dosis institutioneel eigenbelang, zolang ze maar ondergeschikt is aan het enige echte belang dat telt: hoe zetten wij onze beperkte middelen zo effectief mogelijk in bij het leveren van een zinnige bijdrage aan een betere wereld. Maar dat is vooralsnog niet het geval. Dat hebben we met z’n allen kunnen constateren tijdens de brede maatschappelijke discussie rond het Medefinancieringsstelsel en de recente kleinere initiatieven Making Development Better en Singing a Different Policy Tune. Nobele pogingen om nieuw beleid te maken, maar alle bezweken onder ons onvermogen om echt vrij te denken en ons eigenbelang ondergeschikt te maken aan het gemeenschappelijke belang.

Niet óf, maar hoe

Het WRR-rapport is glashelder: willen wij nog een zinnige bijdrage leveren aan hulp bij ontwikkeling (ja, dat willen we, zegt ook de WRR), dan moeten wij ontwikkelingsgerichter (landenspecifieker, professioneler, lerender, financieel flexibeler en gespecialiseerder) te werk gaan en moeten we daarenboven ons ontwikkelingswerk ook in een veel bredere context zetten. Een context waarin hulp bij ontwikkeling (incluis armoedebestrijding natuurlijk) actief aansluit bij de wereldwijde uitdagingen op het gebied van klimaat, voedsel, migratie, kennisuitwisseling, handelscondities, vrede en veiligheid.

De vraag is niet óf we ontwikkelingsgerichter en breder willen, maar hoe. De WRR geeft dan wel een serie uitdagende aanbevelingen, maar de meeste daarvan moeten nog wel vertaald worden in doordacht beleid en concrete actie. Natuurlijk moeten we beter leren; hoe gaan we dat aanpakken? Uiteraard professioneler; hoe gieten we dat in het vat? Betere verantwoording; kunnen we dat niet beter zo regelen? Innovatieve financieringsmechanismen die goed aansluiten bij lokale dynamiek en die echte civic action aanjagen; als we die nou eens zo en zo gaan inrichten? Hulp die tot minder afhankelijkheid leidt; betekent dat niet dat we gewoon minder aan de knoppen moeten willen zitten? Niet of, maar hoe. Complexe vraagstukken, die een stuk overzichtelijker worden als we ze bekijken vanuit het doel, vanuit de zaak, en niet vanuit het organisatiebelang. Met andere woorden: als we ze bekijken vanuit het gemeenschappelijke belang van een wereld die om samenhang schreeuwt.

Ingewikkelde multi-stakeholder-processen lopen vaak beter als ze goed gefaciliteerd worden en onder inspirerende regie plaats vinden. Wie faciliteert en wie regisseert eigenlijk dit proces van aanbevelingen naar beleid en actie op dit moment? Ik ben van nature voor de ‘statelijke’ benadering. Onze overheid, het departement en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking zijn bij uitstek toegerust om de leiding te nemen in het gesprek. Zij hebben bovendien de verantwoordelijkheid om wijs om te gaan met de miljarden die wij als belastingbetalers ‘voor de goede zaak’ opbrengen.

De WRR heeft prachtig werk gedaan, de sector reageert en het Ministerie vertaalt de aanbevelingen in nieuw beleid: een antwoord op de uitdagingen van deze tijd. Zo zou het moeten gaan. Maar de eerste tekenen aan de wand stemmen niet positief.

Moderniseringsmonstrum

In zijn eerste reactie heeft Koenders precies dat gedaan wat we kennelijk tegenwoordig van politici gewoon zijn gaan vinden: hij heeft het WRR veel lof toegezwaaid, om vervolgens de aanbevelingen van de commissie geheel en al in te bedden in zijn eigen ‘moderniseringsagenda’. Dank u wel, WRR, ik ga uw aanbevelingen bestuderen, ik hoop op een mooi maatschappelijk debat, en by the way, eigenlijk doe ik alles al wat u suggereert.

Wat de moderniseringsagenda en een brede maatschappelijke discussie kunnen opleveren, hebben we gezien rond het MFS-2. De toespraak van Koenders waarin hij een volledige stelselherziening aankondigde, vergelijkbaar met de herinrichting van ons publieke omroepbestel, heeft in niet meer uitgemond dan het huidige monstrum. ‘Meer samenwerking…minder versnippering…dertig organisaties krijgen subsidie…’ Dank je de koekoek.

Achter de dertig allianties gaan nog steeds dezelfde organisaties schuil die nu ook al gesubsidieerd worden. En die gaan niets wezenlijks anders doen dan ze de afgelopen jaren gedaan hebben. En dat was ook precies de bedoeling. En wat het ergste is: nog steeds worden alle grote besluiten in de kantoortuinen tijdens workshops in Nederland gemaakt, en niet in fijne en op maat gemaakte afstemming met mensen in ontwikkeling.

Nee, het heeft er alle schijn van dat we het nu eventjes ook niet van het ministerie moeten hebben, ook al loopt daar prachtig volk rond en wemelt het van de ideeën over hoe het eigenlijk zou moeten. Maar dat volk lijkt te worden gemangeld tussen de politieke waan van de dag en het niet uit te woekeren spanningsveld tussen Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken. Het feit dat er nu, na het vertrek van Koenders, eventjes één minister aan het roer staat, verandert daar niets aan. Want laat het maar gezegd: het gaat er daar op de apenrots behalve natuurlijk om ‘de goede zaak’, ook om een mooie carrière in de buitenlandse dienst, om het verzekeren van de rugdekking daartoe en om de zeggenschap over de posten, de deskundigen, de dossiers en het geld.

Eigenlijk is de enige cruciale vraag of wij als ‘ontwikkelingssector’ wel over voldoende zelfreinigend vermogen beschikken om te doen wat moet gebeuren. Want willen we echt een slag maken met de aanbevelingen van de WRR, dan moeten we nogal wat ballast van ons af gooien: naar de achtergrond met ons institutionele belang, naar de achtergrond met dat gewauwel over wat ‘politiek haalbaar is’, naar de achtergrond met dat spanningsveld op de apenrots. Zonder die ballast hebben we alleen onszelf, onze ideeën en onze daden om het nu echt eens beter te doen.
Hebben we daar genoeg aan?

Ja. Want de laatste tijd heeft namelijk iets buitengewoon merkwaardigs plaats. In de wandelgangen van de vele bijeenkomsten en debatten van de laatste tijd en off the record, als de microfoons uitstaan en mensen zich eventjes veilig voelen, blijkt dat er steeds meer overeenstemming is over het feit dat we niet onder een echt rigoureuze stelselwijziging uitkunnen, dat dat MFS toch eigenlijk uit de tijd is, dat niemand meer staat te springen om een herhaling van zetten in een brede maatschappelijke discussie, dat Koenders te kort door de bocht gereageerd heeft, dat we nu toch eens moeten ophouden met al die plannenmakerij en besluitvorming in Nederland. En er leeft een heel breed gevoel bij velen, hoog èn laag in de boom, dat de enorme uitdagingen die de hedendaagse wereld ons oplegt geen gerommel in de marge, maar doortastend handelen vereisen.

Benen op tafel

‘We can’t solve problems by using the same kind of thinking we used when we created them’, zei Einstein ooit. En zo is het maar net: a different kind of thinking. Als we nu niet ingrijpen met nieuw en innovatief denken, dan worden we deel van het probleem, voor zover we dat ‘als sector’ al niet zijn.

Hoe gaan we dan de ruimte in de wandelgang gebruiken om rond de aanbevelingen van het WRR-rapport echt zaken te doen? Tom Poes…verzin een list… Soms heeft een ingewikkeld ‘multi-stakeholder proces’ eventjes rust nodig, afstand en reflectie, een wandeling door het bos, benen op tafel, een vloek en een zucht, een spelletje, een frisse wind van buiten.

Zou het geen goed idee zijn om een kleine club mensen, van binnen en buiten de sector en uit het goede hout gesneden, voor een paar weken met een ronde tafel op een Waddeneiland neer te zetten? Zo’n beetje als Herman Wijffels dat deed, en misschien wel onder zijn leiding. Dat volk krijgt als opdracht om à titre privé en van alle institutionele belangen vrijgesteld een droomscenario neer te leggen. Denk groot, denk vrij. Wat zou je doen als je minister was? Pak het WRR-rapport, pak de draad daar op, neem al je eigen ervaringen van de afgelopen jaren mee en kom met samenhangend pakket aan beleidsaanbevelingen. Geef aan hoe ‘de Nederlandse Internationale Samenwerking’ er in 2015 uit moet zien. Bedenk vijf dingen die we dan écht niet meer doen, en zet vijf innovatietrajecten uit. En formuleer ze zo dat ze richtinggevend en inspirerend zijn voor de sector, voor onze volksvertegenwoordigers en vooral voor al die miljoenen burgers die van ons met recht verwachten dat we met een verhaal komen dat hout snijdt. We hebben even de tijd om dat verhaal te maken, er wordt immers pas weer geregeerd en nieuw beleid gemaakt als we weer een missionair kabinet hebben.

Wie neemt de verantwoordelijkheid, de inspirerende leiding, de faciliterende rol voor dat samenhangende verhaal waar de WRR zo’n mooie basis voor gelegd heeft? In het licht van het bovenstaande moeten we dat zelf doen. Wij, omdat we vinden dat het anders moet en beter kan, nemen een burgerinitiatief omdat onze instituten en onze overheid het schromelijk laten afweten. In mei op Terschelling. Dan organiseren we de eerste Brandaris-bespreking. En we gaan dat eiland niet af voordat er een spetterend verhaal ligt, barstensvol met ambitie.

Kees Zevenbergen is een ‘vrije man’ in de internationale samenwerking. Heeft jarenlang voor MDF en SNV in Afrika gewerkt en was tot medio 2008 chief strategy officer van SNV.

Auteur
Vice Versa

Datum:
02 juni 2010
Categorieën: