
Exit Buitenlandse Zaken?
Een van de punten uit het rapport over ontwikkelingssamenwerking van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dat de nodige discussie oproept, is het voorstel om een aparte uitvoeringsorganisatie voor de Nederlandse ontwikkelingshulp in te stellen. Noem het NLAid of NethAid, zegt de raad, dat maakt niet uit, maar de Nederlandse ontwikkelingshulp moet geprofessionaliseerd worden.
De veldkantoren van zo’n NLAid moeten losstaan van de ambassades en zouden in de tien overgebleven landen voor bilaterale hulp ook de steun aan lokale maatschappelijke organisaties moeten overnemen. Herhaaldelijk haast de WRR zich om aan te geven dat NLAid echt niet op de hulpbureaucratie van USAID moet gaan lijken. Het vertrekkende kabinet hoeft op het voorstel geen antwoord meer te geven, maar het is een mooie vraag die blijft liggen voor de kabinetsformatie. Met wat ze in Rusland vooruitsnellende ijver noemen, wil ik graag alvast wat voorstellen doen.
De achtergrond van het WRR-voorstel voor organisatorische verandering is vrij duidelijk en ook al dertig jaar oud. Het feit dat het bij Buitenlandse Zaken moeilijk is om specialisten te werven, dat men daar al lange tijd vooral ‘generalisten’ (mensen die op allerlei plekken van buitenlands beleid inzetbaar zijn) heeft geworven, dat er een gering carrièreperspectief voor specialisten is en een snelle rotatie van personeel: het heeft er allemaal voor gezorgd dat er weinig vertrouwen is, ook bij veel mensen bij Buitenlandse Zaken zelf, in de professionaliteit van het apparaat. Door de jaren heen zijn er de nodige pogingen gewaagd om hierin wat verandering te brengen, maar die zijn uiteindelijk veelal afgestuit op verlangens vanuit het diplomatieke corps om na Bamako, Mali (er zijn nog steeds diplomaten te vinden die deze de ‘apenlanden’ noemen) toch bij voorkeur in Washington ingezet te worden.
Hoe kun je dan aan de roep om professionalisering voldoen? De WRR komt met het oude voorstel op de proppen: scheiding van beleidsformulering en uitvoering door het instellen van een rijksdienst. Deze oplossing vindt veel medestanders onder diegenen die zich regelmatig ergerden aan het gebrek aan deskundigheid op het ministerie of bij de ambassades. Eerste vraag is dan al of die scheiding tussen diegenen die het beleid schrijven en diegenen die het ten uitvoer leggen, ook echt werkt. Het organisatorisch doorknippen van de beleidscyclus, dat is het minimale wat erover te zeggen is, maakt in ieder geval het creëren van een lerende organisatie moeilijk.
Er blijven daarna nog een hele serie vragen over: Bij wie is dat personeel van NLAid in dienst? Is er ook een hoofdkantoor in Den Haag? Circuleert de staf vooral tussen de veldkantoren? Wat is de verhouding tussen NLAid en SNV, en is daar niet een verdubbeling van taken? Belangrijker vind ik echter dat in de laatste vijftien jaar de (Nederlandse) ontwikkelingssamenwerking drastisch veranderd is. In plaats van een hele serie sectordeskundigen die toezicht dienen te houden op een aantal projecten in een gegeven sector, zijn er nu met name mensen nodig die goed kunnen onderhandelen met overheden, overheidsbudgetten kunnen doorgronden en waar nodig sectorkennis hebben. De uitvoering van het beleid is daardoor veel meer verpolitiekt, met onderhandelingen die eerst en vooral vanuit een ambassade worden gevoerd. Daarbij past eerder een Deens (met een Noord- en Zuid-afdeling binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken) of Zweeds model (waarbij SIDA zich integreert in de Zweedse ambassades in hulpontvangende landen).
Het inrichten van de organisaties van het buitenlands beleid en de internationale samenwerking kan – in lijn met de WRR-voorstellen – nóg wat radicaler: we heffen het Ministerie van Buitenlandse Zaken gewoon op, laten het alleen voor een deel als personeelsorganisatie voortbestaan. De globalisering is immers tot vele, vroeger binnenlandse beleidsterreinen doorgedrongen en heeft de scheiding tussen binnenland en buitenland opgeheven.
De WRR wil dat de internationale samenwerking van de 21ste eeuw zich vooral gaat bezighouden met de voorziening van mondiale publieke goederen. Veiligheid, rechtsorde, gezondheid, milieu en klimaat, een rechtvaardige verdeling van welvaart, handel, kennisontwikkeling, allemaal met internationaal of mondiaal als bijvoeglijk naamwoord ervoor, dat zijn de publieke goederen waarop die internationale samenwerking zich moet gaan richten. Voeg daar nog internationale organisaties bij en we hebben een achttal interdepartementale taskforces, waarin kennis van binnen en buiten de verschillende betrokken ministeries gemobiliseerd kan worden. Buitenlandse Zaken exit. De ambassades bevrouwen en bemannen we vanuit deze interdepartementale werkgroepen naar gelang de behoefte aan specifieke kennis met ten minste vier tot vijf jaar plaatsing op een post. Na 212 jaar kan een ministerie zichzelf toch overleefd hebben, niet?