
Nederland als voortrekker van de globaliseringagenda
Hoe wordt Nederland wereldwijd voortrekker van de globaliseringagenda? Kees Vendrik (GroenLinks), Maarten Brouwer (ambassadeur in algemene dienst voor ontwikkelingssamenwerking bij het ministerie van Buitenlandse Zaken) en Rudy Rabbinge (oud senator en hoogleraar duurzame ontwikkeling aan de Wageningen Universiteit) gingen de discussie met elkaar aan. Op Vice Versaonline hier de laatste bijdrage over de Afrikadag op 24 april georganiseerd door de Evert Vermeer Stichting. Wat zijn de vier gouden tips?
Na de verkiezingen zal er een nieuw kabinet worden gevormd. Eén van de aanbevelingen van het rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) is dat de nieuwe minister van Ontwikkelingssamenwerking verantwoordelijk moet zijn voor de globaliseringagenda, waarin hulp, het coherentiebeleid en de internationale publieke goederen integraal worden benaderd (p. 246, 288). Maar wat zijn internationale publieke goederen? En wat voor stappen moet Nederland hiervoor maken?
Tip 1. Voer een politieke strijd over de definitie van mondiale publieke goederen
Een voorbeeld van een mondiaal publiek goed is de discussie over aidsremmers, vindt Brouwer. ‘Patenten zorgen voor een hoge prijs voor aidsremmers. Als zaden en andere diensten in het private terrein terechtkomen en als daar een kostprijs aan wordt gehangen, dan heeft dit een enorm effect op de ontwikkelingskansen van onze partnerlanden. Het WRR rapport zegt terecht dat we op dit vlak veel meer kunnen verdienen dan als je kijkt naar de resultaten van wat je met hulp kan bereiken.’ Andere voorbeelden die in het WRR rapport worden genoemd zijn de opwarming van de aarde, financiële stabiliteit, handel etc.
Vendrik benadrukt dat het vaststellen van mondiale publieke goederen een politieke vraag is. ‘Waar heeft iedereen recht op? Links denkt daar anders over dan rechts.’ Pas als de mondiale publieke goederen zijn vastgesteld, kan er worden gekeken naar wat er nodig is om deze goederen te waarborgen, vindt Vendrik.
Volgens Brouwer moeten ngo’s en de wetenschap bij elkaar komen om de globaliseringagenda vorm te geven. ‘De ene om te agenderen, de ander om voor het feitelijke materiaal te zorgen. De overheid zou een platform moeten creëren waarbij deze twee actoren bij elkaar kunnen komen. Daar moet de overheid heel actief in zijn.’
Vendrik geeft aan dat er door de economische crisis politieke ruimte is ontstaan om de rol van de (internationale) overheid opnieuw te definiëren. ‘De economische crisis betekent het einde van de terugtrekkende rol van de overheid.’ Uiteraard heeft Vendrik al een ideaal plaatje voor ogen: ‘Hef het ministerie van Landbouw en Economische Zaken op. In het nieuwe kabinet komt een minister voor Internationale Samenwerking met vier of vijf staatssecretarissen van landbouw, handel, internationale fiscale aangelegenheden en defensie. Bovendien staan alle neuzen dezelfde kanten op en speelt de globaliseringagenda een centrale rol.’
Tip 2. De globaliseringagenda moet een prominente rol spelen in de kabinetsformatie
Rabbinge: ‘Met alleen een minister voor Ontwikkelingssamenwerking komen we er niet. Dat is een uitdrukkelijke politieke keuze. Ontwikkelingssamenwerking moet in alle beleidsvelden doorklinken. Dat is de reden dat het op kabinetsniveau moet worden getild. Ook de premier moet hier een belangrijke rol in spelen.’ Volgens Brouwer zijn er een paar opties. ‘De agenda moet zich vormen de komende tijd. Hoe gaan we dit organiseren? Moet dit binnen de rijksoverheid of moeten we een buitenboordmotor creëren die de overheid dwingt om met dit soort vragen bezig te zijn, denk aan een SER-achtige constructie. Het WRR rapport geeft hier geen duidelijk advies over. Dat vind ik spannend de komende tijd.’ Rabbinge vindt het goed dat de WRR geen blauwdruk geeft, maar vindt het tegelijkertijd ook een zwakte van het rapport. ‘Maar als ze dit wel hadden gedaan, zou de discussie zich alleen daarop concentreren.’
Brouwer waarschuwt er wel voor dat de structuur zoals Vendrik die voorstelde (met een minister van Ontwikkelingssamenwerking en vijf staatssecretarissen) ook een gevaar in zich kan hebben. ‘Daar zitten we nu nog heel ver vanaf. De grote wens is misschien een stap te ver op dit moment. De structuur moet goed verankerd zijn, zodat de minister van Internationale Samenwerking meer is dan een symbool. Politieke druk kan behulpzaam zijn, mits deze goed gefaseerd is en afgestemd. Maar als de besluitvorming nog niet rijp is, dan kan het ook een optie zijn om in de luwte aan deze globaliseringagenda te werken, zoals in Denemarken is gebeurd.’
Vendrik wil de discussie juist defensief ingaan, zodat de agenda niet door anderen wordt bepaald. ‘Want dan weet ik precies wat er gebeurt, dan wordt ontwikkelingssamenwerking gedegradeerd tot een staatssecretaris. Er is een knokpartij nodig aan de onderhandelingstafel. Het is een ingewikkelde oefening om zowel vernieuwing op de agenda te zetten waarin coherentie wordt gewaarborgd en tegelijkertijd ook politieke machten te organiseren.’ Vendrik voegt hier een oproep aan toe. ‘Ik nodig iedereen uit om hier over na te denken, zodat we stappen vooruit kunnen zetten.’
Tip 3. Vernieuw de multilaterale instellingen en Europese Unie
‘Er is een levensgrote behoefte aan vernieuwing van instellingen als de Verenigde Naties, wereldvoedselorganisatie FAO en UNDP (United Nations Development Programme). Dat is zo stroperig en langzaam’, vindt Rabbinge. ‘Een klein land als Nederland kan een bijzonder grote bijdrage leveren aan de discussie om deze instanties te revitaliseren. Zowel qua inhoud, als qua structuur en organisatie. Want het belang van multilaterale organisaties is overduidelijk.’
Vendrik vindt bovendien dat er ook naar de Europese Unie moet worden gekeken. ‘Met de besteding van de ontwikkelingsgelden zijn we zacht gezegd niet heel gelukkig. Veranderingen kunnen we vandaag of morgen echter niet realiseren. Er moet commitment zijn. En dat is nu niet het geval. Kijk naar de begrotingssteun van Europa aan Rwanda. Oud-minister voor Ontwikkelingssamenwerking Bert Koenders had een betere positie, maar werd weggespeeld door Louis Michel, de Europese commissaris voor Ontwikkelingssamenwerking. Zolang dat nog niet voor elkaar is, ga ik daar niet de globaliseringagenda beleggen. Maar je moet wel een start maken om die ontwikkeling in Brussel te bevorderen.’ Wel vindt Vendrik dat de nieuwe minister voor Ontwikkelingssamenwerking na de verkiezingen contact op moet nemen met andere Europese landen, ‘waar we goed koffie mee kunnen drinken’, om met deze groep de globaliseringagenda te trekken. Brouwer is het met Vendrik eens. ‘Donorfragmentatie is in Europa heel groot. De versnippering is Europa.’
Volgens Rabbinge is het en en. Er moet zowel worden gewerkt aan de verbetering en vernieuwing van multilaterale instellingen en het Europese stelsel, als dat er allianties moeten worden gevormd. Ook stelt Rabbinge voor dat er een einde komt aan de ‘stammenstrijd binnen de multilaterale organisaties’. ‘Dat vraagt politieke leiding en politieke wil. Als dat er niet is, gaat het niet gebeuren.’
Tip 4. Zoek de gelijkenissen
Vendrik benadrukt nogmaals dat het allemaal draait om de politieke wil. Globalisering zou in alle belangenconflicten centraal moeten staan. ‘Voor alle internationale dossiers geldt dat Nederland bereid moet zijn om te kiezen voor het mondiale perspectief, in plaats van eerst te kijken naar de korte termijn agenda. Kunnen we die politieke wil organiseren?’
Uit het publiek wordt daaraan toegevoegd: ‘Het WRR rapport gaat weg van het altruïsme belang van ontwikkelingssamenwerking. We kunnen de egoïsten ook aanspreken. De vraag is hoe we uit het do good debat komen. Hoe maken we er een duidelijk eigenbelang verhaal van?’ Rabbinge merkt op dat er nu heel veel slecht begrepen eigenbelang is. ‘Dat komt heel nadrukkelijk naar voren, bijvoorbeeld in het Europese landbouwbeleid.’
‘Het WRR rapport zegt dat er bewust moet worden gekeken naar de synergie op de ontwikkelingsagenda, ook internationaal. Daar moet je als overheid heel bewust en actief op sturen’, vindt Brouwer. ‘Maar daar zijn we volgens mij slecht op georganiseerd, zeker richting Europa. Daar ligt de uitdaging.’ Op nationaal niveau vindt Rabbinge dat alle politieke partijen in Nederland gezamenlijk op zouden kunnen treden. ‘Ook binnen de VVD en andere rechtse partijen zitten elementen waarop je kunt samenwerken. Dan kun je ze onttrekken van de waan van de dag.’
Brouwer voegt daaraan toe dat er ook moet worden gekeken naar andere sectoren in plaats van alleen maar kijken naar de organisatie van Nederlandse ontwikkelingshulp. ‘Wat is de rol van private en publieke sectoren? Hoe breng je internationaal, Europees en nationaal bij elkaar? Dat is de kernvraag, maar wel een hele moeilijke.’
Vendrik, toch altijd de gedreven politicus, vindt dat er een taak ligt om aan Henk en Ingrid (de denkbeeldige stemmers op de PVV) uit te leggen dat hun kinderen in 2050 op een aarde leven met 9 miljard mensen. ‘Hoe gaan we dat met z’n allen organiseren? Dat is waar het uiteindelijk over gaat.’
Slechts tips?
Blijven deze vier gouden tips bij tips of gaan ze daadwerkelijk een rol spelen in de verkiezingen en de kabinetsformatie? Ondanks dat het op de Afrikadag spreken voor eigen parochie was, ligt er een duidelijke visie. Het wordt tijd dat de politieke strijd losbarst.