Diana

Irene de Vries studeert geneeskunde en is afgestudeerd in de medische antropologie en sociologie. Voor Vice Versa houdt ze een weblog bij vanuit Suriname waar ze werkt als co-assistent. ‘Dokter, ik heb hier een spoedgevalletje, komt u even kijken?’

Net als ik begin in te dommelen in de benauwde spreekkamer van de huisarts waar steeds patiënten binnenkomen met voor mij hele saaie griepjes, gooit een zuster de deur open. ‘Dokter ik heb hier een spoedgevalletje, komt u even kijken?’ Ik spring op en haast mij naar de naastgelegen kamer. Actie in de tent! Binnen zie ik een vader met in zijn armen een slaphangend meisje van een jaar of tien. Wat is er gebeurd? ‘Ik wil alleen weten of ze nog ademt,’ roept de man terwijl hij haar op de onderzoeksbank neerlegt. ‘Maar wat is er gebeurd?’ ‘Een epileptische aanval, gister.’ Gister al???? Maar de man vertelt dat ze dat vaker heeft en daar regelmatig een paar dagen suf van is.

Terwijl ik met de vader praat probeer ik de pols van het meisje te voelen. Voel ik daar heel in de verte iets kloppen? Of zijn het de lichte pulsaties van mijn eigen vingers die ik voel? Ik pak mijn stethoscoop en probeer naar het hartje van het kind te luisteren. Waarom hoor ik niks? Shit! Ik durf niet te zeggen dat ik niets hoor. Als ik dat zeg, zeg ik praktisch dat dit kind dood is en dat kan niet. Dit kind mag niet dood zijn! Ondertussen heeft de huisarts batterijen in zijn otoscoop weten te plaatsen en met een zwakschijnend lichtje kijkt hij naar de pupillen van het meisje: lichtstijf. Ook hij zet zijn stethoscoop op haar borst en luistert, minstens een minuut, ik heb hem nog nooit zo lang naar een patiënt zien luisteren. En dan zegt hij wat ik voor mijn gevoel nooit had durven zeggen: ‘Ze is niet meer bij ons, haar hartje klopt niet. Het spijt me.’

Tranen bij de vader. Ik zie hem naar zijn dochter kijken, zijn meisje, zijn mooie meisje. Zijn vijfde kind, een meisje dat al sinds haar geboorte gehandicapt was. Een aantal maanden geleden overleed zijn vrouw en daarmee viel de grootste zorg voor zijn dochter weg. Ook ik vecht tegen mijn tranen. Ik kijk naar haar en besef dat ik nog nooit een dood kind heb gezien. Haar lichaam is nog warm. Ik verwacht dat ze elk moment haar ogen open zal doen.

Buiten staat nog een broer en de zuster gebiedt hem te halen. Een knappe jongen van een jaar of 15 stapt de kamer binnen, kijkt naar zijn zusje en begint dan heel druk naar zijn mobieltje te staren. Huh? Waarom barst hij niet in tranen uit? Waarom roept hij niet om zijn zusje? Bijna zou ik tegen hem willen zeggen: ‘Je mag best huilen hoor, jongen’, maar deze bakra houdt wijselijk haar mond. Wat moet hij er ook eigenlijk van vinden? Sinds zijn moeder overleed is het een chaos in huis. Zijn zusje kreeg haar medicijnen niet meer en hij verblijft het grootste deel van de tijd bij een tante. Daar is het beter dan bij zijn agressieve vader. ‘In Nederland’, zegt de huisarts mij een dag later, ‘was dit meisje al lang uit huis geplaatst. Maar ja, dit is Suriname.’ Ik denk terug aan de tranen van de vader, uiteindelijk is hij ook maar gewoon een mens.

Dan gaat alles heel snel. De overlijdenspapieren worden ingevuld, het meisje wordt in een witte doek gewikkeld en de lijkwagen arriveert om haar naar het mortuarium te brengen. Onder het toeziend oog van patiënten die al de hele ochtend in de wachtkamer zitten, wordt ze weggedragen. De rest van de ochtend ben ik weer klaar wakker. Alert luister ik naar de griepverhalen van overige patiënten. Was zij nou ook maar met ‘gewoon een griepje’ gekomen. Dan had ik best nog even verder willen dommelen….

Auteur
Irene de Vries

Datum:
25 april 2010
Categorieën: