WRR: Samenwerking geeft onterecht het beeld van gelijkwaardigheid

Sinds de publicatie van het WRR rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’ verdedigt auteur Peter van Lieshout dagelijks of tweemaal daags, inclusief de zondagen, zijn conclusies. Maandagavond nam hij het tegenover een volle zaal in Nijmegen op tegen onder anderen  Jack van Ham (directeur van ICCO) en Harm-Evert Waalkens (Tweede Kamerlid PvdA). We moeten terug naar ontwikkelingshulp en het niet meer hebben over ontwikkelingssamenwerking pleit Van Lieshout: “Samenwerking geeft onterecht het beeld van gelijkwaardigheid”.

De aftrap mocht Van Lieshout zelf verzorgen door de belangrijkste conclusies nog eens op een rij te zetten. Ontwikkelingshulp zou ‘op maat gesneden moeten zijn’ en maar aan een ‘beperkt aantal landen’ ten goede moeten komen. Gezondheidszorg en onderwijs zijn als ontwikkelingsinstrumenten dan ‘niet meer evident’, maar steeds zal gekeken moeten worden naar wat eigenlijk de beste interventie is in een land. Van Lieshout: “De  huidige ontwikkelingshulp lijkt op confetti, het is te versnipperd, we zullen daarom toe moeten naar een beperkt aantal landen. Er is maar een beperkt budget en de vraag is: wat doe je met deze beperkte middelen?”

Daarbij is het praten over ontwikkelingssamenwerking niet zinvol omdat het de suggestie wekt dat er sprake is van gelijkwaardigheid, terwijl de verhouding altijd asymmetrisch is. “Met samenwerking kan niemand het oneens zijn” aldus Van Lieshout “en samenwerking doet geen recht aan hoe de verhoudingen in de praktijk zijn.” Terug naar het woord ‘hulp’ betekent volgens Van Lieshout niet dat we twintig jaar terug gaan in de tijd, waarin wij bepalen wat goed is voor arme landen. “De term is provocerend bedoeld. De verhouding tussen donor en ontvanger is veel meer die van doktor en patiënt. Je kunt best een goed gesprek hebben over wat het juiste middel is, maar je moet ook erkennen dat uiteindelijk de patiënt afhankelijk is van de doktor.”

Om Van Lieshout van repliek te voorzien mochten Sara Kinsbergen(CIDIN) en Marc Broere (hoofdredacteur Vice Versa) in één minuut uitleggen met welk onderdeel van het rapport zij het oneens zijn. Van Kinsbergen: “De suggestie om voor het particulier initiatief een ‘do no harm’ code in te voeren, klinkt als een typisch staaltje van Nederlands gedoogbeleid; we willen het eigenlijk niet, maar we kunnen er ook niet van af. Het gevolg? Een gedragscode.” Waarom wordt particulier initiatief niet als vierde pijler gezien, vraagt van Kinsbergen zich af.  Van Lieshout liet blijken inderdaad niet echt blij te zijn met alle enthousiaste Nederlanders die op eigen houtje de wereld gaan verbeteren. “Eigenlijk is het mooi dat mensen zich willen inzetten, maar we moeten voorkomen dat Afrika de speeltuin van de Nederlandse middenklasse wordt,” aldus Van Lieshout. Zijn voorstel? Een particulier initiatief moet voldoen aan onder meer de lokale behoefte en er moet uitzicht zijn op continuïteit.

Marc Broere stelde dat de reden dat ‘Nederland een kleurloze speler is geworden’ (conclusie WRR, red.) juist komt door het huidige beleid. De vrije ruimte van NGO’s is de afgelopen jaren steeds verder is ingeperkt. Ooit was de kracht van de Nederlandse hulp dat de NGO’s complementair waren aan het ministerie. Nu worden zij steeds meer gedwongen om hetzelfde beleid te gaan voeren en moeten ze in dezelfde landen actief zijn. Conclusie: herstel het oude mandaat van de grote vier: Oxfam Novib, Cordaid, ICCO en Hivos. Van Lieshout, die het grotendeels hiermee eens is, ziet vooral een verschil in uitvoering. Voor Van Lieshout zou het geen probleem zijn als de ‘civil society’ de kracht van Nederland blijkt te zijn en dat dit het ‘specialisme’ van de Nederlandse ontwikkelingshulp wordt.

Dan is het de beurt aan Jack van Ham en Harm-Evert Waalkens om met een korte discussie de avond te besluiten. Waalkens wil de hulp wel via de ambassades laten lopen (zoals nu het geval is) terwijl Van Lieshout meer ziet in gespecialiseerde organisaties. Van Ham, die maar weinig positieve punten van het rapport kan ontdekken zoals ‘de timing van de verschijning van het rapport’ stelt dat de kracht van het huidige beleid juist is dat op veel verschillende plekken in de wereld de hulp als katalysator kan werken. Een opmerking die niet zo goed valt bij zowel Waalkens als Van Lieshout, die voor specialisatie en focus blijven pleiten.  Zij zien liever dat Nederland met een ‘kopgroep’ van landen zoals Canada en Noorwegen het beleid afstemt en kijkt welke hulp waar geboden kan worden. Van Lieshout sluit af met zijn toekomstbeeld van ontwikkelingshulp: “gefocused en breed.”

Auteur
Thomas Hurkxkens

Datum:
16 februari 2010
Categorieën: